Liftreis naar Marokko (1994) – Deel 5: Casablanca – Leiden

Deel 5: Casablanca – Leiden

Van Casa naar huis verliep de reis in vier etappes. Eerste liftend van Casa naar Tanger, dan met de boot van Tanger naar Algeciras (ES), dan weer liftend verder naar Nederland om dan daar met de OV kaart naar Leiden te reizen.

Etappe 1: Casa – Tanger

Liften in Marokko is interessant. Het werkt er goed. In een land waarin bussen en auto’s regelmatig uitvallen en wegen ronduit slecht zijn, is het heel normaal om een ander een stukje mee te nemen. Van de rit van Casa naar Tanger herinner ik me met name twee ritten, om de totale extremen die het waren.

De eerste rit die ik me heel duidelijk kan herinneren is een stuk dat ik meereed in een aftands Peugeot pickup-truckje met doorlopende voorbank (wellicht een 504? Een vraag voor de kenners). De auto werd bezet door drie tandeloze boerenjongens, Berbers, die een beetje Arabisch spraken en geen woord Frans. Het is een klein wonder dat ik uberhaupt met ze heb kunnen communiceren. Een pakje Marlboro deed wonderen, en toen we afscheid namen wilden ze per se met mij (en het pakje Marlboro) samen op de foto!

Even later werd ik meegenomen door een rijke patser-boy in een gloednieuwe Volkwagen Golf. Wat met name opviel is dat deze jongen per se Engels wilde praten en geen Frans. Hij vond het kennelijk een stuk meer aanzien geven als je Engels praatte. Ik heb voor de tandeloze jongens meer sympathie gevoeld dan voor dit exemplaar van de absolute bovenlaag van Marokko. Noem me een snob.

Etappe 2: Tanger – Algeciras

Uiteindelijk ben ik zo dus in Tanger terechtgekomen om de boot te nemen, terug naar Europa. Het liep al tegen de avond, de schemering begon voorzichtig en ik stond op het achterdek van de boot te genieten van de steeds kleiner wordende witte huizen aan de kade. De zon ging tijdens de overtocht onder tussen de pilaren van Hercules. Bij aankomst in Europa was het donker.

Etappe 3: Algeciras – Breda

Daarna met de auto, althans met andermans auto, naar Nederland. Ik liep van de dekplank af en probeerde te zien waar de auto’s uit de boot kwamen. Het plan was om de bestuurders nog voor ze goed en wel aan het doorrijden waren te confronteren met mijn bordje. Dit lukte omdat ik al snel een goede plek vond, nog geen vijftig meter van de boot. Het was waarschijnlijk een smalle doorgang, wellicht met een slagboom, want de auto’s reden stapvoets. Ideaal voor de lifter!

Uit bravoure had ik een bordje met “Holland” gemaakt – zoals in deel 1 al besproken. Dit bleek een bijzonder gunstige keuze. Ik vermoed dat er niet meer dan twintig minuten overheen waren gegaan voor een auto stopte. De bestuurder deed het raampje omlaag, ik zag een Marokkaanse heer, die mij aankeek en ‘Ja’ zei. Ik vroeg ‘Pardon?’ waarop mijn nieuwste en beste vriend antwoordde ‘Ja, ik ga naar Holland. Je kan meerijden tot Breda.’ Het klonk als een verontschuldiging, enkel tot Breda, wat nou niet bepaald diep het Nederlands grondgebied in is, maar goed, waar heb je het over als dat grondgebied eerst nog 2000 km doortuffen vraagt… Het behoeft dan ook geen verdere uitleg dat ik even later met een zeer tevreden smoel in de BMW 5 uit 1985 instapte en wij koers zetten naar het hoge noorden.

De ideale lift, heet zoiets. Van Zuid-Spanje naar Breda, in één keer. Ik was zeldzaam tevreden. En zoals het met deze zaken gaat is zoiets vaak ook te mooi om waar te zijn – en het is dan dus ook vaak niet waar. Het was wel waar – we reden naar Breda – maar niet zonder slag of stoot. Maar laat ik beginnen bij het begin. Het begon namelijk alleen nog maar mooier te worden. Mijn chauffeur, we noemen hem maar weer Mohammed, bij gebrek aan een betere herinnering, opende met een prachtig voorstel. “Heb je ook zo’n behoefte aan alcohol? Ik heb al twee weken niets gedronken!”. Poeh, zeg daar maar eens ‘nee’ tegen. Zonder verder overigens te wachten op mijn antwoord nam de BMW de afslag naar het benzinestation langs de snelweg, nog geen 30 km na de kust. Nu heb ik vanuit Nederland al gauw een beeld waarbij benzinestations en ‘iets drinken’ niet perfect samengaan. Of het moet gaan om een blik Schultenbrau. Zo niet in zuid Spanje. Dit benzinestation was voorzien van een uitgebreide tapas-bar met een dito selectie dranken van allerlei promillage. Helaas voor mij had Mohammed enkel dorst dus werd de tapas bar genegeerd. Gelukkig voor mij bestelde Mohammed zonder poespas twee dubbele whisky’s die we ter plekke soldaat maakten. En hop, de auto weer in.

Wellicht denk je nu dat dit inderdaad de ideale lift was. Maar ik doe er nog een schepje bovenop. Ongeveer een half uur na de whisky vroeg Mohammed mij “Kan jij rollen?”. Ik denk dat er tussendoor drie woorden waren gesproken, hij was een heel zwijgzaam chauffeur. “Natuurlijk, ik ben student!”. Mohammed wees mij waar hij een zakje wiet had liggen, wat grote vloe en ik ging aan de slag. Nog geen vijf minuten later konden we de gloed van de whisky in onze buik gezelschap geven van een hele mellow buzz en zaten we heerlijk met 140 kilometer per uur voor ons uit te zwijgen over de pikdonkere Spaanse nacht. Nu mag je inderdaad denken “dit was een perfecte lift”.

Tot ongeveer een uur of vier daarna. Het moet inmiddels rond middernacht zijn geweest dat we de Spaans-Franse grens bereikten. We vertraagden wat, kwamen tot stilstand, draaiden het raampje open om beleefd te knikken en verwachtten zoals altijd in Europa gewoon door te mogen rijden. Mochten de grensbeambten dat ook van plan waren geweest, dat zullen we nooit weten, maar de dienstdoende herdershond vondt duidelijk van niet. Die rook natuurlijk de geur van onze joint die was blijven hangen in de auto. Hij vond dat maar niets en zette meteen een keel op.

Dit was het teken voor de mannen in uniform om ons vriendelijk uit te nodigen naar hun gezellige optrekje voor een korte verdere kennismaking. De grap wil nu dat die goede oude Mohammed, die toch echt van Marokkaanse afkomst was, niet alleen Allah’s wil naast zich neerlegde door whisky te drinken, maar ook geen woord Frans sprak. De raarste Marokkaan die ik ooit ben tegengekomen. Ik rolde zo van de rol van passagier een beetje vanzelf in de rol van tolk. Ik maakte wel meteen duidelijk aan de heren in uniform dat ik slechts een nietsbeduidende lifter was en deze meneer niet kende, niets met hem te maken had en vooral ook – mocht er een probleem volgen – eigenlijk zo snel mogelijk mijn weg weer wilde vervolgen. Maar ik kon mijn chauffeur ook niet helemaal aan de wolven overlaten dus bleef voorlopig aan zijn zij.

Onze nieuwste vrienden vroegen ons nu te volgen naar wat er uitzag als kleedcabines. Dit waren het ook. Of we ons wilden ontkleden tot op ons ondergoed. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet meer weet of ik daar aan mee moest doen en of ik dat inderdaad heb gedaan maar dat is wel zo waarschijnlijk. In elk geval weet ik dat ik daarna zeker tien minuten heb zitten wachten op Mohammed. Ik wist op een goed moment ook niet meer waar hij was, tot een zeer vergulde beambte stralend de algemene ruimte in liep, trots een microscopisch plastic zakje in duim en wijsvinger omhoog hield en schallend uitriep “de la coco!”

Het vereist niet veel fantasie om te bedenken wat ze hadden gevonden op het lichaam van mijn vriendelijke chauffeur. Ik mompelde binnensmonds een aantal onfatsoenlijke Nederlandse woorden om aan te geven wat ik daarvan vond. Even later kwam Mohammed zichtbaar teneergeslagen en beschaamd terug de ruimte in waar ik zat te wachten. “Had je echt cocaïne bij je?” vroeg ik, met een toon alsof ik het eigenlijk niet geloofde. Ik was dit dan ook nog niet eerder tegengekomen, in Leiden waren hash en wiet normaal maar coke niet. Dat was een grens die je niet overging. Dat was hard-drugs, dat deed je niet. “Een halve gram”, gaf hij toe, “voor mijn neus.” Dat wist ik al, dacht ik, het gat niet via je navel, maar dat was niet wat hij bedoelde. “Als ik het niet neem, dan zit ik helemaal verstopt. Dit helpt.” Wiedes, dacht ik, daar kan geen Otrivin tegenop. Maar ik liet het voor wat het was.

“Wat denk je dat er nu gaat gebeuren?”, vroeg Mohammed mij. Hij wist dat ik rechten studeerde en Frans begreep en hij was daarmee eigenlijk helemaal aan mij overgeleverd. Ik legde uit dat dit naar de politierechter zou moeten gaan en dat die waarschijnlijk pas morgen beschikbaar was dus dat hij waarschijnlijk zou moeten wachten tot negen uur de volgende ochtend, hier, of ergens anders.
“Wil je dan alsjeblieft dit nummer …” Hij pakte een stukje papier en schreef er een mobiel telefoonnummer op. “…bellen en aan mijn vrouw uitleggen wat er is gebeurd?” Hij gaf mij het papiertje. Ik zag dat hij er “Amina” bij had geschreven.

Zo bleven we zeker een half uur zitten wachten, onzeker over wat er zou gebeuren en zonder enige verdere informatie van ons nieuwe vrienden. Tot één van hen ons wist te melden dat wij waren uitgenodigd om te komen kennismaken bij de buren, de Gendarmerie. Dat was niet onlogisch, we hadden tot nu toe bij de douaniers gezeten en nu klommen we een stapje op de juridische ladder omhoog.

Bij de gendarmes ging het er net zo aan toe als bij de douaniers. We zaten in de ontvangstruimte op oncomfortabele stoelen te wachten tot iemand ons iets kwam vertellen en dat gebeurde zo goed als bijna nooit. Wel kwamen er steeds imposantere mensen langs. Ik begon een beeld te krijgen van de hiërarchie in de Franse justitie. De douane was de onderkant van de voedselketen. Zij mochten je aanhouden en ondervragen en onderzoeken maar niet arresteren of opsluiten of in de boeien gooien of wat dan ook van dat soort leuke dingen. Hun uniformen waren ook minder indrukwekkend. Dit gebrek aan plezier in hun werk maakten ze ruimschoots goed met boos doen, streng praten en nors kijken.

De gendarmes daarentegen hadden prachtige pakken aan met tressen , epauletten, linten, mooie hoeden en glimmende schoenen met prachtige gespen. Het leek ook of elke hogere rang nóg mooier uitgedost was dan de onderliggende echelons. Dit deed ons dan ook vrezen voor onze volgende uitdaging. We wisten inmiddels dat we onze opwachting moesten maken bij ‘le juge’. Want ook de gendarmes, hoe prachtig ze er ook uitzagen, waren uiteindelijk versiering, entertainment, een tussenlaag, en konden niets met ons aan. Ze zorgden voor tijdelijke opvang tot wij bij ‘le juge’ zelf terecht konden, waar gerechtigheid zou plaatsvinden en waar op Franse wijze ons lot zou worden bezegeld.

Bij elke sergeant of luitenant-kolonel die langs liep sidderden we van ontzag. Was dit ‘le juge’? Zou dit hem zijn? Elke nieuwe passant was nog meer het evenbeeld van een stramme General de Gaulle. Deze dan? Zo ging het zeker een uur door tot er een soort straatmuzikant binnenkwam. Een man van middelbare leeftijd in zwart motorpak, een flinke pens, woeste lange krullen en een gezellig rosse gloed in het gelaat. Hij liep op ons af, stelde zich voor, hij was de lokale rechter, hij had hier helemaal geen tijd voor maar goed kom maar mee. Verbouwereerd liepen we mee, stapten in zijn Renault en reden mee naar zijn kantoor verderop (een rit van een minuut of tien). Onderweg vertelde hij ons dat hij normaal gesproken om deze tijd van het jaar zware jongens achterna zat, echte boeven, die allerlei smokkelwaar zijn land binnenbrachten, en niet twee gekke Hollanders met een half grammetje coke voor eigen gebruik. Hij zei het alsof hij dit zelf regelmatig in zijn broekzak had en zijn ongeduld en ongenoegen met deze onnozele afleiding waren duidelijk. Toch bleef hij sympathiek en was de sfeer bijna amicaal.

Op kantoor werden de formaliteiten gedaan. Er kwam een boete van zeshonderd Frank, nog geen honderd euro vandaag de dag, en dat moest cash worden voldaan. De jurist in mij vroeg om een afschrift, maar daar kwam niets van in. De zeshonderd Frank verdween in de achterzak van ‘le juge’.

“Hoe komen we nu terug bij onze auto?” vroeg ik, “die staat namelijk nog op de grens bij de douane!”.

“Ik rijd jullie wel even terug” zei de rechter. En zo geschiedde. We stapten weer in zijn Renault en reden terug naar de grenspost. Onderweg vertelde hij nog even doodleuk dat hij wel van Nederland hield, sterker nog, hij had een tijdje een Nederlandse vriendin gehad.

“Haar vader was een bekende Nederlander”, zei hij, “een zanger, Herman van Veen, of we die naam misschien kenden?”

Nadat we door ‘le juge’ waren afgezet, ingestapt en vertrokken voor de rest van de reis, heeft Mohammed zeker twee, misschien drie uur lang geen woord gezegd. Ik denk dat hij zich rot schaamde. Het had wel geleid tot een onbegrensd vertrouwen in mij. Dat werd duidelijk toen hij moe werd en op zoek ging naar een slaapplaats. Hij reed naar een soort ‘Formule 1’ hotel, en gaf mij te kennen dat hij daar zou slapen, en dat ik in de auto mocht pitten. Ik was ook niet helemaal fris meer maar snapte wel dat dit toch niet helemaal alledaags was.
Een uur of zes later stapte Mohammed weer in, en vertrokken we weer voor de laatste kilometers.

Ik herinner me weinig van de laatste uren van de rit. De rest van Frankrijk, helemaal door België, eindelijk weer Nederland. Ik herinner me alleen dat het bizar was om tegen de middag bij station Breda uit te stappen, hem een hand te geven, dank je wel te zeggen en naar de trein te lopen. Wat een idee, dat je met een totaal wildvreemde zo veel meemaakt en dan weer onherroepelijk uit elkaars leven stapt, in de wetenschap dat je elkaar nooit weer zult zien. Misschien is het juist die wetenschap die het mogelijk maakt om iemand zo snel te vertrouwen. Je kunt je eerder openstellen voor iemand die je toch nooit meer ziet.

Dat was voor mij denk ik altijd de magie van liften. Gesprekken die je anders nooit hebt, van een openheid en vertrouwen die ongewoon zou zijn tussen mensen die elkaar vaker zien. De ontvankelijkheid van een wildvreemde voor jouw persoonlijkste verhalen. De kans dus ook om totale onzin te vertellen, de zekerheid dat alles geloofd zal worden en daarom wellicht de onaantrekkelijkheid van een leugen. Als je iedereen kunt zijn die je wil, zonder het risico veroordeeld te worden, zonder ergens aan te hoeven voldoen, waarom dan niet kiezen om jezelf te zijn? Waar anders kan dat?

Etappe 4: Breda – Leiden

De laatste etappe bestond uit de treinrit, met de studenten OV jaarkaart, van Breda naar Leiden. Behalve de lichte verbazing langs Dordrecht te komen en misschien toen pas te beseffen waar dat eigenlijk ligt en dat de route van Breda niet recht omhoog gaat maar eerst naar links en daarna weer naar rechtsboven, is mij niets bijgebleven van deze laatste tocht.

Het moet bizar zijn geweest om na dit avontuur weer thuis te komen waar alles natuurlijk gewoon had doorgedraaid als altijd, met hoogstwaarschijnlijk een vieze keuken, een lege ijskast en een dagelijkse gezelligheid die het leven in een studentenhuis kenmerken. Ik had in elk geval wel een mooi verhaal en daar gaat het om!

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *