Doek – Losse scene (bij Bob)

Het appartement van Bob Spiegelei was op de derde verdieping van een klassiek appartementencomplex in een tamelijk groene en chique wijk van Bologna in de buurt van de Universiteit, rondom de Via Irnerio. Platanen voor de deur, een oud hek met ornamenten, een paar wat versleten beelden in de gemeenschappelijke en dus onverzorgde tuin.

Berend stapte de openbare portiek in, liep het gangetje door en belde aan. Toen de zoemer klonk duwde hij de zware deur open, met veel glas en een vergulde dwarsbalk met slijtage op de plek waar al decennia bewoners en bezoekers tegen aan hadden geduwd.

Met een gammele lift waarvan de deur net niet sloot en die rammelde en tot stilstand kwam met een schok, twee centimeter te laag,  kwam Berend uit in een geel geschilderde gang met vier deuren. Bob’s deur stond open en er klonk vrij luide Italiaanse muziek uit de jarig zeventig, een zwoel duet met een wat oosters aandoend ritme. Berend klopte even, een beetje twijfelend vond hij zelf, en liet zichzelf binnen.

Bob’s appartement gaf de indruk dat het een deur maar een overbodige barrière vond, het liefst bleef het altijd open voor iedereen. Bob stond, zoals altijd, in de keuken. Hij maakte pasta, eigenlijk ook zoals altijd. Zijn zwarte leren jack lag over de leuning van de bank en op tafel lag smeulend in de asbak en half gerookte en kennelijk vergeten sigaret.

Zijn appartement had uitzicht op een parkje en zijn openslaande deuren stonden wagenwijd open zodat de geluiden van de stad zich mengden met die van het duet, versmeltend als de geuren van het park versmolten met de ui en knoflook uit de keuken. Het was na vijven, de lokale moeders waren aan het koken en de eerste mannen en kinderen begonnen thuis te komen.

‘Hé’, klonk het uit de keuken, ‘biertje?’. Zonder op antwoord te wachten naam Bob twee Nastro Azzuri uit de ijskast en gaf er één aan Berend zich aan zijn dagdromerij had weten los te worststelen en weer richting keuken was gelopen.

‘Proost’, zei Bob.

‘Proost’, antwoorde Berend.

Berend keek naar buiten zonder iets te zeggen. Bij Bob zijn gaf hem altijd een enorme rust, of die nou aanrommelde in de keuken, op de bank hing, koffie stond te zetten, een feestje gaf of überhaupt niet met Berend bezig was. Hij voelde geen enkele druk als hij hier was. Waar hij bij zijn vrienden thuis vaak het gevoel had leuk te moeten zijn, of diep, intens, intellectueel, of thuis bij zijn moeder waar hij steevast het gevoel had dat hij zo snel mogelijk weer weg wilde, leek het net alsof dit zíjn huis was, alsof Bob bij hém op bezoek was.

Nee, Bob woonde hier ook, mijmerde Berend verder, alsof dit hún huis was. Bob deed dat met je. Hij deed dat ongetwijfeld bij iedereen, daarom had hij altijd vriendinnen. Toch had hij niet veel vrienden – mannenvrienden. Er kwamen wel mannen langs bij Bob, ‘zakenpartners’ noemde hij ze. Schimmige figuren, met hun snorretjes en Vespa’s en te strak zittende broeken en stevige, zwarte laarzen. Ze kwamen wel eens langs als Berend er was. Dan keken ze hem altijd even heel kort aan, gooiden hun hoofd een centimeter omhoog als een soort van erkenning dat hij bestond, maar ook niets meer dan dat. Dan volgde een onbegrijpelijk gesprek met Bob, die voor iemand die al jaren hier woonde zeer gebrekkig Italiaans sprak maar kennelijk genoeg straattaal sprak om zaken te kunnen doen.

‘Wat doe je nou eigenlijk voor zaken?’ had Berend hem wel eens gevraagd.

‘Gewoon, ik importeer wat spullen uit Nederland en die verkoop ik hier’.

‘Wat voor spullen dan? Ik zie hier nooit iets! Drugs?’

‘Nee man, doe niet zo raar, wat denk je wel, dat ik een of andere crimineel ben of zo! Nee, gewoon wat dingetjes die ze hier niet zo makkelijk krijgen.’

 

WIP

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *