Liftreis naar Marokko (1994) – Deel 5: Casablanca – Leiden

Deel 5: Casablanca – Leiden

Van Casa naar huis verliep de reis in vier etappes. Eerste liftend van Casa naar Tanger, dan met de boot van Tanger naar Algeciras (ES), dan weer liftend verder naar Nederland om dan daar met de OV kaart naar Leiden te reizen.

Etappe 1: Casa – Tanger

Liften in Marokko is interessant. Het werkt er goed. In een land waarin bussen en auto’s regelmatig uitvallen en wegen ronduit slecht zijn, is het heel normaal om een ander een stukje mee te nemen. Van de rit van Casa naar Tanger herinner ik me met name twee ritten, om de totale extremen die het waren.

De eerste rit die ik me heel duidelijk kan herinneren is een stuk dat ik meereed in een aftands Peugeot pickup-truckje met doorlopende voorbank (wellicht een 504? Een vraag voor de kenners). De auto werd bezet door drie tandeloze boerenjongens, Berbers, die een beetje Arabisch spraken en geen woord Frans. Het is een klein wonder dat ik uberhaupt met ze heb kunnen communiceren. Een pakje Marlboro deed wonderen, en toen we afscheid namen wilden ze per se met mij (en het pakje Marlboro) samen op de foto!

Even later werd ik meegenomen door een rijke patser-boy in een gloednieuwe Volkwagen Golf. Wat met name opviel is dat deze jongen per se Engels wilde praten en geen Frans. Hij vond het kennelijk een stuk meer aanzien geven als je Engels praatte. Ik heb voor de tandeloze jongens meer sympathie gevoeld dan voor dit exemplaar van de absolute bovenlaag van Marokko. Noem me een snob.

Etappe 2: Tanger – Algeciras

Uiteindelijk ben ik zo dus in Tanger terechtgekomen om de boot te nemen, terug naar Europa. Het liep al tegen de avond, de schemering begon voorzichtig en ik stond op het achterdek van de boot te genieten van de steeds kleiner wordende witte huizen aan de kade. De zon ging tijdens de overtocht onder tussen de pilaren van Hercules. Bij aankomst in Europa was het donker.

Etappe 3: Algeciras – Breda

Daarna met de auto, althans met andermans auto, naar Nederland. Ik liep van de dekplank af en probeerde te zien waar de auto’s uit de boot kwamen. Het plan was om de bestuurders nog voor ze goed en wel aan het doorrijden waren te confronteren met mijn bordje. Dit lukte omdat ik al snel een goede plek vond, nog geen vijftig meter van de boot. Het was waarschijnlijk een smalle doorgang, wellicht met een slagboom, want de auto’s reden stapvoets. Ideaal voor de lifter!

Uit bravoure had ik een bordje met “Holland” gemaakt – zoals in deel 1 al besproken. Dit bleek een bijzonder gunstige keuze. Ik vermoed dat er niet meer dan twintig minuten overheen waren gegaan voor een auto stopte. De bestuurder deed het raampje omlaag, ik zag een Marokkaanse heer, die mij aankeek en ‘Ja’ zei. Ik vroeg ‘Pardon?’ waarop mijn nieuwste en beste vriend antwoordde ‘Ja, ik ga naar Holland. Je kan meerijden tot Breda.’ Het klonk als een verontschuldiging, enkel tot Breda, wat nou niet bepaald diep het Nederlands grondgebied in is, maar goed, waar heb je het over als dat grondgebied eerst nog 2000 km doortuffen vraagt… Het behoeft dan ook geen verdere uitleg dat ik even later met een zeer tevreden smoel in de BMW 5 uit 1985 instapte en wij koers zetten naar het hoge noorden.

De ideale lift, heet zoiets. Van Zuid-Spanje naar Breda, in één keer. Ik was zeldzaam tevreden. En zoals het met deze zaken gaat is zoiets vaak ook te mooi om waar te zijn – en het is dan dus ook vaak niet waar. Het was wel waar – we reden naar Breda – maar niet zonder slag of stoot. Maar laat ik beginnen bij het begin. Het begon namelijk alleen nog maar mooier te worden. Mijn chauffeur, we noemen hem maar weer Mohammed, bij gebrek aan een betere herinnering, opende met een prachtig voorstel. “Heb je ook zo’n behoefte aan alcohol? Ik heb al twee weken niets gedronken!”. Poeh, zeg daar maar eens ‘nee’ tegen. Zonder verder overigens te wachten op mijn antwoord nam de BMW de afslag naar het benzinestation langs de snelweg, nog geen 30 km na de kust. Nu heb ik vanuit Nederland al gauw een beeld waarbij benzinestations en ‘iets drinken’ niet perfect samengaan. Of het moet gaan om een blik Schultenbrau. Zo niet in zuid Spanje. Dit benzinestation was voorzien van een uitgebreide tapas-bar met een dito selectie dranken van allerlei promillage. Helaas voor mij had Mohammed enkel dorst dus werd de tapas bar genegeerd. Gelukkig voor mij bestelde Mohammed zonder poespas twee dubbele whisky’s die we ter plekke soldaat maakten. En hop, de auto weer in.

Wellicht denk je nu dat dit inderdaad de ideale lift was. Maar ik doe er nog een schepje bovenop. Ongeveer een half uur na de whisky vroeg Mohammed mij “Kan jij rollen?”. Ik denk dat er tussendoor drie woorden waren gesproken, hij was een heel zwijgzaam chauffeur. “Natuurlijk, ik ben student!”. Mohammed wees mij waar hij een zakje wiet had liggen, wat grote vloe en ik ging aan de slag. Nog geen vijf minuten later konden we de gloed van de whisky in onze buik gezelschap geven van een hele mellow buzz en zaten we heerlijk met 140 kilometer per uur voor ons uit te zwijgen over de pikdonkere Spaanse nacht. Nu mag je inderdaad denken “dit was een perfecte lift”.

Tot ongeveer een uur of vier daarna. Het moet inmiddels rond middernacht zijn geweest dat we de Spaans-Franse grens bereikten. We vertraagden wat, kwamen tot stilstand, draaiden het raampje open om beleefd te knikken en verwachtten zoals altijd in Europa gewoon door te mogen rijden. Mochten de grensbeambten dat ook van plan waren geweest, dat zullen we nooit weten, maar de dienstdoende herdershond vondt duidelijk van niet. Die rook natuurlijk de geur van onze joint die was blijven hangen in de auto. Hij vond dat maar niets en zette meteen een keel op.

Dit was het teken voor de mannen in uniform om ons vriendelijk uit te nodigen naar hun gezellige optrekje voor een korte verdere kennismaking. De grap wil nu dat die goede oude Mohammed, die toch echt van Marokkaanse afkomst was, niet alleen Allah’s wil naast zich neerlegde door whisky te drinken, maar ook geen woord Frans sprak. De raarste Marokkaan die ik ooit ben tegengekomen. Ik rolde zo van de rol van passagier een beetje vanzelf in de rol van tolk. Ik maakte wel meteen duidelijk aan de heren in uniform dat ik slechts een nietsbeduidende lifter was en deze meneer niet kende, niets met hem te maken had en vooral ook – mocht er een probleem volgen – eigenlijk zo snel mogelijk mijn weg weer wilde vervolgen. Maar ik kon mijn chauffeur ook niet helemaal aan de wolven overlaten dus bleef voorlopig aan zijn zij.

Onze nieuwste vrienden vroegen ons nu te volgen naar wat er uitzag als kleedcabines. Dit waren het ook. Of we ons wilden ontkleden tot op ons ondergoed. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet meer weet of ik daar aan mee moest doen en of ik dat inderdaad heb gedaan maar dat is wel zo waarschijnlijk. In elk geval weet ik dat ik daarna zeker tien minuten heb zitten wachten op Mohammed. Ik wist op een goed moment ook niet meer waar hij was, tot een zeer vergulde beambte stralend de algemene ruimte in liep, trots een microscopisch plastic zakje in duim en wijsvinger omhoog hield en schallend uitriep “de la coco!”

Het vereist niet veel fantasie om te bedenken wat ze hadden gevonden op het lichaam van mijn vriendelijke chauffeur. Ik mompelde binnensmonds een aantal onfatsoenlijke Nederlandse woorden om aan te geven wat ik daarvan vond. Even later kwam Mohammed zichtbaar teneergeslagen en beschaamd terug de ruimte in waar ik zat te wachten. “Had je echt cocaïne bij je?” vroeg ik, met een toon alsof ik het eigenlijk niet geloofde. Ik was dit dan ook nog niet eerder tegengekomen, in Leiden waren hash en wiet normaal maar coke niet. Dat was een grens die je niet overging. Dat was hard-drugs, dat deed je niet. “Een halve gram”, gaf hij toe, “voor mijn neus.” Dat wist ik al, dacht ik, het gat niet via je navel, maar dat was niet wat hij bedoelde. “Als ik het niet neem, dan zit ik helemaal verstopt. Dit helpt.” Wiedes, dacht ik, daar kan geen Otrivin tegenop. Maar ik liet het voor wat het was.

“Wat denk je dat er nu gaat gebeuren?”, vroeg Mohammed mij. Hij wist dat ik rechten studeerde en Frans begreep en hij was daarmee eigenlijk helemaal aan mij overgeleverd. Ik legde uit dat dit naar de politierechter zou moeten gaan en dat die waarschijnlijk pas morgen beschikbaar was dus dat hij waarschijnlijk zou moeten wachten tot negen uur de volgende ochtend, hier, of ergens anders.
“Wil je dan alsjeblieft dit nummer …” Hij pakte een stukje papier en schreef er een mobiel telefoonnummer op. “…bellen en aan mijn vrouw uitleggen wat er is gebeurd?” Hij gaf mij het papiertje. Ik zag dat hij er “Amina” bij had geschreven.

Zo bleven we zeker een half uur zitten wachten, onzeker over wat er zou gebeuren en zonder enige verdere informatie van ons nieuwe vrienden. Tot één van hen ons wist te melden dat wij waren uitgenodigd om te komen kennismaken bij de buren, de Gendarmerie. Dat was niet onlogisch, we hadden tot nu toe bij de douaniers gezeten en nu klommen we een stapje op de juridische ladder omhoog.

Bij de gendarmes ging het er net zo aan toe als bij de douaniers. We zaten in de ontvangstruimte op oncomfortabele stoelen te wachten tot iemand ons iets kwam vertellen en dat gebeurde zo goed als bijna nooit. Wel kwamen er steeds imposantere mensen langs. Ik begon een beeld te krijgen van de hiërarchie in de Franse justitie. De douane was de onderkant van de voedselketen. Zij mochten je aanhouden en ondervragen en onderzoeken maar niet arresteren of opsluiten of in de boeien gooien of wat dan ook van dat soort leuke dingen. Hun uniformen waren ook minder indrukwekkend. Dit gebrek aan plezier in hun werk maakten ze ruimschoots goed met boos doen, streng praten en nors kijken.

De gendarmes daarentegen hadden prachtige pakken aan met tressen , epauletten, linten, mooie hoeden en glimmende schoenen met prachtige gespen. Het leek ook of elke hogere rang nóg mooier uitgedost was dan de onderliggende echelons. Dit deed ons dan ook vrezen voor onze volgende uitdaging. We wisten inmiddels dat we onze opwachting moesten maken bij ‘le juge’. Want ook de gendarmes, hoe prachtig ze er ook uitzagen, waren uiteindelijk versiering, entertainment, een tussenlaag, en konden niets met ons aan. Ze zorgden voor tijdelijke opvang tot wij bij ‘le juge’ zelf terecht konden, waar gerechtigheid zou plaatsvinden en waar op Franse wijze ons lot zou worden bezegeld.

Bij elke sergeant of luitenant-kolonel die langs liep sidderden we van ontzag. Was dit ‘le juge’? Zou dit hem zijn? Elke nieuwe passant was nog meer het evenbeeld van een stramme General de Gaulle. Deze dan? Zo ging het zeker een uur door tot er een soort straatmuzikant binnenkwam. Een man van middelbare leeftijd in zwart motorpak, een flinke pens, woeste lange krullen en een gezellig rosse gloed in het gelaat. Hij liep op ons af, stelde zich voor, hij was de lokale rechter, hij had hier helemaal geen tijd voor maar goed kom maar mee. Verbouwereerd liepen we mee, stapten in zijn Renault en reden mee naar zijn kantoor verderop (een rit van een minuut of tien). Onderweg vertelde hij ons dat hij normaal gesproken om deze tijd van het jaar zware jongens achterna zat, echte boeven, die allerlei smokkelwaar zijn land binnenbrachten, en niet twee gekke Hollanders met een half grammetje coke voor eigen gebruik. Hij zei het alsof hij dit zelf regelmatig in zijn broekzak had en zijn ongeduld en ongenoegen met deze onnozele afleiding waren duidelijk. Toch bleef hij sympathiek en was de sfeer bijna amicaal.

Op kantoor werden de formaliteiten gedaan. Er kwam een boete van zeshonderd Frank, nog geen honderd euro vandaag de dag, en dat moest cash worden voldaan. De jurist in mij vroeg om een afschrift, maar daar kwam niets van in. De zeshonderd Frank verdween in de achterzak van ‘le juge’.

“Hoe komen we nu terug bij onze auto?” vroeg ik, “die staat namelijk nog op de grens bij de douane!”.

“Ik rijd jullie wel even terug” zei de rechter. En zo geschiedde. We stapten weer in zijn Renault en reden terug naar de grenspost. Onderweg vertelde hij nog even doodleuk dat hij wel van Nederland hield, sterker nog, hij had een tijdje een Nederlandse vriendin gehad.

“Haar vader was een bekende Nederlander”, zei hij, “een zanger, Herman van Veen, of we die naam misschien kenden?”

Nadat we door ‘le juge’ waren afgezet, ingestapt en vertrokken voor de rest van de reis, heeft Mohammed zeker twee, misschien drie uur lang geen woord gezegd. Ik denk dat hij zich rot schaamde. Het had wel geleid tot een onbegrensd vertrouwen in mij. Dat werd duidelijk toen hij moe werd en op zoek ging naar een slaapplaats. Hij reed naar een soort ‘Formule 1’ hotel, en gaf mij te kennen dat hij daar zou slapen, en dat ik in de auto mocht pitten. Ik was ook niet helemaal fris meer maar snapte wel dat dit toch niet helemaal alledaags was.
Een uur of zes later stapte Mohammed weer in, en vertrokken we weer voor de laatste kilometers.

Ik herinner me weinig van de laatste uren van de rit. De rest van Frankrijk, helemaal door België, eindelijk weer Nederland. Ik herinner me alleen dat het bizar was om tegen de middag bij station Breda uit te stappen, hem een hand te geven, dank je wel te zeggen en naar de trein te lopen. Wat een idee, dat je met een totaal wildvreemde zo veel meemaakt en dan weer onherroepelijk uit elkaars leven stapt, in de wetenschap dat je elkaar nooit weer zult zien. Misschien is het juist die wetenschap die het mogelijk maakt om iemand zo snel te vertrouwen. Je kunt je eerder openstellen voor iemand die je toch nooit meer ziet.

Dat was voor mij denk ik altijd de magie van liften. Gesprekken die je anders nooit hebt, van een openheid en vertrouwen die ongewoon zou zijn tussen mensen die elkaar vaker zien. De ontvankelijkheid van een wildvreemde voor jouw persoonlijkste verhalen. De kans dus ook om totale onzin te vertellen, de zekerheid dat alles geloofd zal worden en daarom wellicht de onaantrekkelijkheid van een leugen. Als je iedereen kunt zijn die je wil, zonder het risico veroordeeld te worden, zonder ergens aan te hoeven voldoen, waarom dan niet kiezen om jezelf te zijn? Waar anders kan dat?

Etappe 4: Breda – Leiden

De laatste etappe bestond uit de treinrit, met de studenten OV jaarkaart, van Breda naar Leiden. Behalve de lichte verbazing langs Dordrecht te komen en misschien toen pas te beseffen waar dat eigenlijk ligt en dat de route van Breda niet recht omhoog gaat maar eerst naar links en daarna weer naar rechtsboven, is mij niets bijgebleven van deze laatste tocht.

Het moet bizar zijn geweest om na dit avontuur weer thuis te komen waar alles natuurlijk gewoon had doorgedraaid als altijd, met hoogstwaarschijnlijk een vieze keuken, een lege ijskast en een dagelijkse gezelligheid die het leven in een studentenhuis kenmerken. Ik had in elk geval wel een mooi verhaal en daar gaat het om!

Liftreis naar Marokko (1994) – Deel 4: Rabat en Casablanca

Deel 4 – Rabat en Casablanca

Om vanuit Fes naar Rabat te komen besloten we een bus te nemen. Dat is voor de meeste lokale mensen het vervoermiddel bij uitstek, als je geen eigen auto hebt, en zoals eerder gezegd vertrokken er vanaf het plein (Place Bou Jeloud) bij ons hotel bussen naar alle windstreken.

Op een koele ochtend namen we zo dus afscheid van Fes en namen plaats in de bus voor een rit van enkele uren naar de administratieve hoofdstad van Marokko. Zoals gewoonijk vertelde Robert Jan mij een ander over de geschiedenis, dat dit een nogal Westers aandoende plaats was en de rest zouden we wel zien. Het liep – zoals te verwachten en zoals het meeste tijdens deze reis – anders dan gepland.

De bus besloot het na andrehalf uur op te geven en stopte aan de kant van de weg, halverwege de rit. De Marokkaanse mede-passagiers stapten zonder morren uit en vervolgden hun weg, liftend of lopend, alsof dit de normaalste zaak van de wereld was. Dat was het waarschijnlijk ook, alleen niet voor ons verwende westerlingen. Het duurde niet lang of we stonden was verbaasd met zijn tweeen in het verlaten landschap langs een stoffige weg, ons af te vragen wat dan nu.

We kregen contact met iemand op een boerderij aan de andere van de weg. Of wij hem wenkten of hij ons weet ik niet meer maar, zoals gebruikelijk in dit zee gastvrije land, werden we al snel uitgenodigd op de thee. Gezeten op een tapijt op de grond hebben we met de heer des huizes zitten praten met een kop obligate mierzoete muntthee. Van hem begrepen wij dat hij werkeloos was en dagelijks (behalve kennelijk vandaag) naar de stad ging om een baantje te zoeken. Tot nu toe zonder resultaat. Intussen deed zijn vrouw het huishouden, en zorgde voor de boerderij, wat haar volgens mij minstens een 60-urige werkweek opleverde, maar dat was het lot van de vrouw, hij zou werk moeten vinden in de stad en richtte zich daarop – en deed dus eigenlijk helemaal niets. Dat voelde vreemd. We hebben hem daarna bedankt met een pakje Marlboro uit de slof die ik meehad voor precies dit soort gevallen. Ik vermoed dat hij ons naar een volgend busstation heeft gebracht want we kwamen later op de dag toch aan in Rabat. Ik vermoed rond theetijd.

Rabat bestaat uit twee delen, Rabat zelf en een stadsdeel aan de overkant van de rivier genaamd Saleh. Samen zijn ze ‘Rabat’. De rivier is de Abu Regreg of Bouregreg, die 1500 verderop in de Atlas ontspringt en hier de Atlantische Oceaan instroomt. We zijn als goede Hollanders even naar het water gelopen om na alle dorre droogte en het avontuur van de dag ons te laven aan het zien van water en (in de verte) de oceean.

 

NB: Saleh is ook bekend van de ‘Republiek van Saleh’ die in de 17e eeuw even heeft bestaan en eigenlijk een roversnest was van ‘Barbarijse piraten’. Wat ik toen niet wist en waar ik nu pas bij het optekenen van dit verhaal achterkom is dat hun bekendste piraat een Nederlander was, die in 1618 gevangen werd door Algerijnen, zich tot de Islam bekeerde en zich als piaat vestigde in Saleh. Hij groeide uit tot een van de meest gevreesde en succesvolle zeerover, plunderde zelfs Reykjavik,en schopte het tot goeverneur van Saleh en admiraal van de vloot!

Toen we daarna de Rabat-kant van de stad door wandelden merkte ik dat Robert-Jan gelijk had gehad. Dit voelde veel meer als een Westerse stad dan als een Arabische of Noord-Afrikaanse. Natuurlijk waren er moskeen en was er een (kleine) souk maar de brede avenues met koloniale huizen, nu veelal regeringsgebouwen, deden Parijsachtig aan.

Toen we ’s avonds over straat liepen, na wat te hebben gegeten, hoorden we vrolijke muziek bij een huis. We bleven even staan om te zien waar het precies vandaan kwam, keken omhoog en zagen dat er een feestje bezig was op het dakterras. Iemand die over de leuning hing en ons zag wenkte dat we van harte welkom waren, en dat we naar boven moesten komen. Dat hoefde je ons niet twee keer te zeggen. De voordeur stond open en na flink wat trappen stonden we opeens temidden van een lokaal huwelijksfeest. We kregen er glaasjes met hele zoete melk, gekruid met kaneel en citrus, en zijn in gesprek geraakt met de gasten die erg geinteresseerd waren in ons en onze avonturen. Wat ik met specifiek herinner is een gesprek met (waarschijnlijk) leeftijdsgenoten over religie. Het werd me snel duidelijk dat je hier maar beter niet kunt zeggen dat je nergens in gelooft. De meeste moslims zijn heel tolerant naar Christenen maar voor atheisten hebben ze een stuk minder begrip!

De volgende ochtend, onze eerste hele dag in Rabat, begon met een ijkoude douche in ons erg spaarzame hotelletje dat we totaal last-minute hadden gevonden. Dat is de consequentie van niet vooruit boeken (dit was lang voor er internet was!) en op de bonnefooi iets zoeken als je al in je stad bent aangekomen. Het gaf ons wel een frisse start van een wederom mooie maar niet al te warme dag.

We besloten en bezoek te brengen aan een historische plek vlak bij Rabat waar nog Romeinse en latere marokkaanse ruines staan. Dit heette eerst ‘Sala’ (welke naam vandaag de dag weer terugkomt in het huidige Saleh) maar is nu bekend onder de naam ‘Chellah’. De geschiedenis van deze plek gaat zelfs terug tot de Feniciërs en Carthagers die er ooit kolonien stichtten (zie ook dit wikipedia artikel). De Romeinen bouden er een volwaardige havenstad, Sala Colonia. De heersende ‘Mariniden’ stichtten er in de 13e eeuw een soort heilige begraafplaats, een zg. ‘Chellah’ inclusief paleis en moskee. De toren van de moskee staat er vandaag de dag nog, van de rest is niet veel over en het is nu meer tuin en ruine dan monument.

Een van de andere leuke kanten van Chellah is de troep ooievaars die er woont, zoals te zien is op de foto hieronder, waarop ook de resten van de toren van de moskee van de Mariniden te zien is:

 

Aan het eind van de middag namen we de bus richting Casablanca. Laat ik meteen duidelijk zijn: Casablanca is een lelijke, vieze, grote en drukke stad die in de veste verte niets heeft van het romantische ideaal met Ingrid Bergman en Humphrey Bogart. Ik ben in latere jaren voor werk nog veel in ‘Casa’ geweest en sliep dan in het Meridien Hotel ‘le Royal Mansour’ en dat komt nog wel in de buurt, maar in 1994 met een studentenbudget was daarvan natuurlijk geen sprake.

Robert-Jan was hier eerder geweest, zoals vermeld was hij een week voor mij al met het vliegtuig naar Marokko gevlogen en heeft een mooie tocht door de Atlas gemaakt, en zijn vlucht landde in (en zou weer vetrekken van) Casablanca. We hebben denk ik in het zelfde hotel geslapen als hij zijn eerste nacht in Marokko de week ervoor.

We zijn er maar even geweest. We zijn met een bus of taxi naar de rand van de stad gegaan richting strand, hebben in mijn herinnering nog best lang moeten lopen door een stoffige industriewijk om het strand te bereiken, maar daarmee houdt de herinnering een beetje op. Veel helderder staat me voor de geest hoe we de volgende ochtend afscheid namen. Robert-Jan zou namelijk de weg naa het vliegveld kiezen, en ik naar de snelweg richting noorden, om aan de liftreis terug te beginnen. Zo zeiden wij ’tot in Leiden’ en ging hij linksaf en ik rechtsaf vanuit het hotel. Het hoeft niet gezegd te worden dat hij eerder thuis was dan in – maar dat lees je in het laatste deel, deel 5!

Liftreis naar Marokko (1994) – Deel 3: Fes

Deel 3: Fes

De dagen in Fes brachten we door met wandelingen door de stad en aan het eind van de middag een drankje in Nieuw Fes. Lees: een kopje thee. De fles wijn was natuurlijk al na de eerste avond op.

De eerste wandeling naar de stad begonnen we met een taxirit. Het was het begin van de Ramadan, en Robert-Jan waarschuwde me dat moslims dan wat snel op hun tenen zijn getrapt en je als westerling dus nog meer moest oppassen. Nu was Robert-Jan al vaak in Indonesië geweest, had daar ook gewoond, net als in Vietnam, Thailand en de VS en ik nam dit dus meteen voor waar aan (hem was het tapijtje natuurlijk ook niet ontgaan maar hij is hierover zeer mild geweest, ook later). We moesten dertig Dirham afrekenen (zes gulden, nog geen drie Euro) en uiteraard wilde Robert-Jan dit naar beneden praten. Hij wilde mij natuurlijk ook laten zien hoe dat moest en zijn rol als ervaren reiziger bewijzen. We gingen door tot de tien en het liep licht uit de hand. Robert-Jan deed nog steeds of het goed ging en normaal was maar ik geloof dat hij zelf ook iets ontdaan moet zijn geweest door de chauffeur die luid aan het tieren was geslagen en de tien Dirham nog net niet op de grond smeet maar ons wel achterna spuugde. Hij was werkelijk erg boos.

De oude stad biedt veel prachtigs. Jaren later denk ik nog met weemoed terug aan een ochtend op een terras net buiten de Bab al Haq. We dronken een kopje koffie met melk op het plein voor de poort. Robert Jan noemde dat ‘opwarmen als een hagedis op een steen’. Het was best fris, het was volgens mij net maart geworden. Het plein stond vol met bussen die naar alle uithoeken van Marokko gingen. Dat gaf ons het gevoel vanaf ons terras in verbinding te staan met andere steden in Marokko (Marrakech, Rabat, Casablanca), met de Sahara, met Algerije, met landen ten zuiden van Marokko (Mali met Timboektoe, Mauritanië en de Spaanse Sahara, bezet en betwist gebied). Bij elke bus stonden zo’n tien tot twintig mensen te wachten, vaak de chauffeur ook, op het moment van vertrek, soms maar één keer per dag.

De groene poort waar we ook op uitkeken was inderdaad groen, van zo’n soort groen dat bij Noord-Afrika hoort. Een smaragd-kleurig groen, jade-achtig. Dit groen is overigens de kleur van de Islam. Dit werd mij tijdens deze reis verteld door iemand uit Fes. Ik realiseer me nu pas dat het best gek is dat men het normaal vindt, ik incluis, dat een religie een kleur heeft. Dit heeft natuurlijk er mee te maken dat men in de Islam geen afbeeldingen van mensen en dieren mag maken. Het gevolg hiervan is dat de kunst waarmee moskeeën en geloofsscholen (de zogenaamde “medrassa’s”), paleizen en badhuizen worden versierd bestaat uit geometrische patronen en gekalligrafeerde sura’s, teksten uit de Koran. Dit dikwijls met prachtige veelkleurige mozaïeken en uit gips gesneden versieringen. We bezochten zo’n medrassa (of madrassa), de madrassa Bou Inania:

Fes kent ook minder mooie kanten. Ik heb twee herinneringen aan ons bezoek die me ook zijn bijgebleven, met het unheimische gevoel dat bij die herinnering hoorde en nu nog hoort.

Beide herinneringen ontstonden op de eerste dag in Fes, tijdens een wandeling door de souk. We waren door de groene poort naar binnengegaan en zijn op gevoel gaan rondlopen. Inmiddels was ik wel gewend door iedereen te worden aangesproken met vragen en suggesties en van alles te worden aangesmeerd. Dat hoort er bij in de souk. Zo was er op een goed moment een jongeman bij die ons aanbood gids te zijn door de oude stad. Toegegeven, we zagen er niet uit als ‘locals’ dus dat kon ik hem niet kwalijk nemen. Maar nadat wij hem hadden verteld zelf uitstekend de weg te kunnen vinden bleef hij achter ons aanlopen. Ik werd daar erg onrustig van. Robert haalde zijn schouders op maar ik kon de man niet vergeten. Hij liep daar maar, met een wat teleurgestelde en nog steeds vragende blik, alsof hij wist dat ik wist dat hij er nog was en op mijn antwoord wachtte. We zijn om hem kwijt te raken wat bochten gaan maken en waren hem inderdaad op een goed moment ontlopen.

Tot nog geen kwartier later we hem weer tegenkwamen. Ik kan het onprettige gevoel dat ik bij hem voelde nog steeds oproepen. Hij nam nu iets meer initiatief en kwam vol zelfvertrouwen op ons af. Hij kon namelijk nog veel meer voor ons regelen.

“Eten? Drinken?”

“Nee” zeiden we, “nee”, en nog eens, voor de zekerheid, “nee”.

Hij was als een telemarketing agent die voor elke tegenwerping en weigering een alternatief klaar had en ging, achteruit met ons meewandelend door met zijn aanbiedingen.

“Taxi? Een winkel bezoeken?”

“Nee, echt niet, laat ons met rust”, zeiden we.

“Wil je mijn zus leren kennen?”, vroeg hij ons nu.

In mijn herinnering vroeg hij het mij, maar misschien is dat alleen mijn herinnering, ik was namelijk helemaal van slag van deze man. Ik denk dat de opstapeling van drie nachten slaaptekort en de onderdompeling in de stank en het middeleeuwse labyrint me langzamerhand tot aan de rand van een heuse cultuurschok had gebracht.

Hij hield niet van ophouden. “Je kunt ook met mij mee”, bood hij aan. Pardoes draaide hij zich om met zijn rug naar ons toe, trok zijn broek omlaag en boog voorover. Hij keek nog net niet vragend om maar ik was te geschokt om te reageren. We zijn als een haas doorgelopen, hard proberend dat beeld te vergeten wat natuurlijk kansloos was, en ik heb daarna niet meer ontspannen in de souk rondgelopen. Ik was echt bang geweest.

De tweede heftige herinnering komt van dat deel van de souk dat het meest tot de verbeelding spreekt, de leerlooiersputten. Hier worden de huiden van geslachte koeien en schapen naar toe gebracht om te worden gelooid. In een bepaald deel van de souk staan tientallen kleien putten, van een of twee meter doorsnee en zo’n meter diep, vol met paardenpis, waarin de huiden worden geweekt en bewerkt om ze soepel te krijgen. Dit gebeurt met de voeten. In die putten staan namelijk armzalige jongens wiens taak het is de hele dag in de pis te staan stampen op de huiden van dode beesten. Het was niet warm die dag maar het stonk er als de zevende cirkel van de hel. Het is niet voor te stellen hoe het er in de zomer is.

Dit was op zich al geen fijn gezicht, wat volgde groefde de herinnering hieraan nog wat dieper in de geheugenbanken in. De stapels gelooide huiden werden over de rand van de putten te drogen gelegd en daarna in stapels tegelijk op de ruggen van ezels van de looierij naar elders vervoerd, waarschijnlijk de leerbewerkers-souk. Die ezels stonden te trillen op hun poten en terwijl wij met stomme verbazing aan het kijken waren gleed een van de ezels uit op de gladde stenen vloer tussen de putten en viel met stapels leer op de rug op zijn zij. De ezel probeerde overeind te komen, de jongens van de looierij schopten hem om hem weer omhoog te krijgen maar hij had duidelijk de kracht niet meer. Eén van de jongens trok de ezel nog tot bloedens toe aan zijn staart maar het mocht niet baten, de ezel bewoog niet meer. Hij is denk ik ter plekke gestorven. Op de foto hieronder zie je ezel nog in levende lijve:

Dit alles bracht bij mij zo duidelijk in beeld en gevoel hoe groot de kloof is tussen arm en rijk, ontwikkeld en in ontwikkeling. Ik was er emotioneel van geworden, oprecht aangedaan door wat ik zag. Maar ik wist ook dat ik die jongens niets kon verwijten. Welke keuze hadden zij nou in hun leven? Hoeveel bepaal je zelf als je eindigt in de met paardenpis gevulde looiputten van Fes?

We zijn ook nog bij de universiteit van Fes geweest. Ik wilde graag met de directeur praten omdat ik plannen had om uitwisselingen met universiteiten in Marokko, Algerije en Tunesië op te zetten. Ik heb inderdaad inderdaad met een hoofddocent of zo gepraat, ik herinner me zijn naam en functie niet. Wij hebben mijn idee besproken en hij heeft mij uitgelegd hoe het er in Marokko toegaat.

Marokkanen mogen niet naar het buitenland om te studeren tenzij je toestemming hebt van een bepaald bureau. Dit bepaalde bureau leek mij verdacht veel weg te hebben van een geheime dienst en dat was het waarschijnlijk ook. Ik zou met dat bureau moeten bellen om hier meer over te weten te komen (ik heb dit vanuit Nederland geprobeerd maar geen antwoord gekregen. Het plan is een stille dood gestorven). Studeren in Marokko kan wel maar is erg duur voor niet-Marokkanen. Als je Marokkaan bent valt het mee. Je doet op een bepaald moment een examen en als je dat goed doet, mag je studeren. Dan wordt een groot deel van je collegegeld betaald door de overheid. Ik weet het niet meer zeker maar ik kan mij zo voorstellen dat de afspraak dan is dat diezelfde overheid je dan ook in dienst neemt als je klaar bent. Buitenlanders betalen het volledige collegegeld. Dit is veel – en hij vroeg zich ook af of Nederlanders of Nederlandse universiteiten bereid zouden zijn om dit te betalen.

Ik herinner me het bedrag niet maar het zal obsceen veel geweest zijn. Ik ging er althans weg met het idee dat zij werkelijk niet het idee hadden dat er iemand bij hen zou komen studeren. Misschien ook wel dat zij het zich niet konden voorstellen dat iemand dat zou willen en dat ze er daarom ook eigenlijk nooit rekening mee hadden gehouden.

Buiten de poort van de universiteit boden studenten verschillende waren aan zoals Arafat sjaaltjes, prenten en prentbriefkaarten van gezellige figuren als Saddam Hoessein en verschillende terroristenleiders. Ik kocht er een van Saddam en een man in Arafat-sjaal met een automatisch geweer in zijn handen. In retrospect denk ik dat het Palestijnen waren en de tweede briefkaart iemand van de Al-Aqsa Brigade of Hamas was.

In de bus terug naar Nieuw Fes spraken we twee studenten met wie we later nog een kopje thee hebben gedronken aan de Mohammed V. Zeker in de bus, maar ook later op het terras, lieten ze steeds doorschemeren dat ze commentaar hadden op hun regering, maar spraken dat nooit woordelijk uit. In de bus keken ze dan ook schielijk om zich heen. Overal in de bus en op het terras konden zich agenten van de geheime dienst bevinden. Dat leek mij wat sterk en eerlijk gezegd kwam het allemaal wat overdreven op me over. Ik denk dat ik dit achteraf bezien moet nuanceren – het zal wel degelijk gevaarlijk zijn geweest voor deze heren zich openlijk af te zetten tegen hun regering.

Na drie dagen Fes maakten we ons klaar om te vertrekken naar Rabat en daarna Casablanca. Lees hier deel 4 over onze tocht naar Rabat!

Liftreis naar Marokko (1994) – Deel 2: Tanger – Fes

Deel 2: Tanger – Fes

Ik had tijdens de treinrit al zitten praten met de Marokkaanse jongeman, wiens naam mij helaas is ontschoten maar die ik voor het gemak voorlopig maar Mohammed noem. Hij had mij al het Arabische woord geleerd voor thee en mij leren tellen tot tien. Dit was mijn eerste trip in een niet Westers land, en hoewel ik natuurlijk veel had gelezen en gehoord over de risico’s van reizen buiten Europa was ik nog zo groen als gras. Ik had het idee opgevat om samen met hem van boord te gaan om te voorkomen dat ik gedoe zou hebben bij de grens en om niet meteen ten prooi te vallen aan de onvermijdelijke toeristenjagers. Waar ik echter niet op had gerekend was dat mijn Marokkaanse vriend minstens zo naïef was als ik.

Het ging in het begin allemaal nog wel goed, sterker nog, ik was zo snel door de douane heen dat ik er niets van begreep. Ik was in de aankomsthal meteen door iemand benaderd die aanbood mij snel door de douane te loodsen. Zonder eigenlijk op mijn antwoord te wachten had hij al mijn paspoort uit mijn handen gegrist en gingen we buiten de twee rijen om naar een derde loket, werd er wat in het Arabisch onderhandeld en stonden we buiten in minder dan een minuut.

Ik wachtte nu samen met deze nieuwe vriend op de aankomst van Mohammed. Hij had hiervoor een kwartier nodig gehad met flink gesoebat over stempels en visa. Hij was dan wel Marokkaan maar woonde in Spanje en dat was kennelijk allemaal heel moeilijk. Ik voelde mij nog steeds heel zeker met Mohammed in de buurt en ging dus met plezier in op het voorstel van onze nieuwe vriend, die ik dan maar voor het gemak Hassan zal noemen, om ons de stad een beetje te laten zien. Ik moest op de één of andere manier de zelfde avond in Fes zien te geraken waar ik Robert Jan zou ontmoeten die een week eerder naar Marokko was gevlogen. Ik had dus nog enige tijd te besteden in Tanger en wie kon je beter de stad laten zien dan iemand die daar al zijn hele leven woont?

Hassan bracht ons als eerste naar een vriend van hem die, toevallig, een tapijtenwinkel had. We kwamen hem eigenlijk alleen even begroeten, en dit vond zijn vriend zo gezellig dat hij ons spontaan uitnodigde voor de thee. Toen we er eenmaal waren konden we natuurlijk net zo goed even kijken naar de prachtige tapijten doe deze vriend in huis had. Niet om te kopen natuurlijk, maar mocht ik dat willen dan kon dat natuurlijk wel.

Ik legde uit dat ik student was en dus geen cent te nakken had. Ik vergat dat in Marokko studenten per definitie rijk zijn en dat dit dus geen excuus was in hun ogen. Ik zei wel braaf “nee” bij elk tapijt. Ik weet niet meer hoe ze het gelukt is maar ik heb kennelijk toch bij één tapijt gezegd dat ik het wel mooi vond, al was het natuurlijk te duur. Toen het eenmaal van zo’n achthonderd gulden naar veertig gulden was gegaan kon ik geen “nee” meer zeggen en was dus na twee uur in Marokko al de trotse eigenaar van een prachtig kleedje. Dit wil overigens niet zeggen dat ik mij hiervoor schaam of dat het tapijt lelijk was. Ik heb het nog steeds en heb er zeer goede herinneringen bij, al vindt Pauline het niks en ligt het dus in een kast.

Ik geloof dat we niet veel meer hebben gezien daarna en dat we vrij snel zijn gaan eten. Hassan bracht Mohammed en mij naar een restaurant waar geen Marokkaan zich zou durven vertonen tenzij met rijke toeristen om wat bij te verdienen. Het leek een set voor een slechte film die in de Sahara speelt, dat had ik zelfs door. Mijn ogen waren natuurlijk al een beetje opengegaan door de tapijtenwinkel en was nu op zijn minst “op mijn hoede”.

Ik ben snel tevreden in Marokko als het op eten aankomt. Het kan daardoor komen dat mijn herinnering aan het eten een positieve is, maar wellicht was het ook echt goed. Wat niet goed was, was de buikdanseres die na het voorgerecht haar plichtsgetrouwe opwachting maakte. Mijn ogen gingen weer iets verder open, dit was een compleet circus. Ik wilde eigenlijk zo snel mogelijk weg, van deze Hassan af, en ook van Mohammed die er net als ik volledig ingestonken was

Ik moest nog even door maar het einde kwam in zicht. De rekening kwam en Hassan verontschuldigde zich. Ik zag de rekening en voelde lichte verwarring. In plaats van eten voor twee personen stonden er vier couverts op. Toen Hassan terugkwam vroeg ik hem hoe dit kwam. Hassan legde mij geduldig uit dat het natuurlijk logisch is dat  ik ook zou betalen voor hemzelf, hoewel hij gen hap had gegeten, en dat in Marokko de traditie bestaat dat een gast ook voor zijn gastheer betaald, namelijk de kok of de eigenaar.

Zelden zag ik de zaken zo helder. Hassan was een oplichter, de eigenaar of de kok ook, de tapijtenboer ook, mijn vriend Mohammed was een slappe zak, terwijl juist hij mij hiervan had moeten weerhouden. Ik betaalde resoluut voor twee personen en liep het restaurant uit. Ik voelde mij twee meter groot, en honderd keer sterker en slimmer dan Hassan die protesterend achter mij aan holde, en Mohammed die schaapachtig na hem het restaurant uit kwam. Ik betaalde Hassan de 50 peseta’s die hij in het begin als gage had genoemd en liep weg.

Mohammed kwam haastig hollend mee. Ik legde hem uit dat ik naar het station ging om en kaartje te kopen voor de trein naar Fes, hij liep met mij mee en daar namen wij afscheid. Ik was blij in mijn eentje te zijn.

De trein naar Fes was weer een hele belevenis. Ik herinner mij een aantal dingen specifiek, zoals het briljante antwoord op mijn vraag of dit een rookcoupé was of niet. Mijn medepassagiers wezen mij erop dat een dergelijk onderscheid niet bestond en dat het de gewoonte was dat men van te voren informeerde of iemand bezwaar had tegen rook. Ik mocht het raam openen en roken, dan had niemand er last van. Laat ons daar in Nederland maar eens een voorbeeld aan nemen!

Zo ook het feit dat de trein vijf minuten na vertrek uit Tanger weer stopte en er allerlei passagiers klaarstonden langs het spoor, aan de rand van een weiland, beladen met vuilniszakken en grote witte tassen. Navraag leerde dat dit mensen waren die terugkwamen uit Ceuta en Melilla, de twee Spaanse enclaves ten oosten van Tanger. De vuilniszakken en witte tassen zaten propvol met broodroosters, televisies, radio’s, ijskasten, magnetrons etc. die daar stukken goedkoper zijn en aldus worden ‘geïmporteerd’.

Tegen zevenen in de avond, in een vroege schemering, zette ik mijn eerste passen in Fes. Ik nam een taxi naar het opgegeven adres en werd door de chauffeur verteld dat ik zou worden afgezet aan de poort van de oude stad. Dit zei mij op dat moment niets en nam het voor kennisgeving aan. Het was echter precies zoals hij had gezegd.

Fes bestaat uit drie delen. Er is een Oud Fes (Fes el Bali), en een nieuw Fes (Fes el Jdid). Het nieuwe Fes is in de loop van de kolonisatie door de Fransen gebouwd en is modern aangelegd, met brede avenues met palmen. Hier zijn de studenten-café’s, de restaurants, kantoren, etc. Hier vind je de obligate Avenue Mohammed V en de avenue Hassan II (deze vind je in elke Marokkaanse stad). Het oude Fes is een juweel, een bijzonderheid. Een stap terug in de middeleeuwen. Het is een verzameling steegjes, sommige overdekt met palmblad en stro, omringd door dikke bakstenen met hier en daar grote oude houten poort. Het ruikt er vreemd, het klinkt er vreemd, het is er druk en je begrijpt er niets van. Tenminste ik niet.

Maar zover was ik nog niet. Ik werd door de taxi afgezet bij de ‘Bab Bou Jeloud’ – de blauwe poort. Vanaf hier moest ik het hotel zien te vinden en ik liet mij niet kennen. Sterker nog, ik nam de koe bij de horens en besloot het cultuurverschil in mijn voordeel aan te wenden. Ik benaderde de eerste de beste jongeman, een jaar of 10 denk ik, en bood hem aan voor 2 Dirham mij naar mijn hotel te wijzen. Geen seconde twijfel, hij accepteerde, en na een prettige transactie had hij zijn 40 cent, en ik mijn hotel.

Zo kon ik dan eindelijk, na 60 uur zonder slaap, Robert Jan de hand schudden en met hem het langverwachte, en in mijn ogen zeer welverdiende glas wijn drinken.

Lees verder in Deel 3 wat we in Fes allemaal zagen en deden.

Liftreis naar Marokko (1994) – Deel 1: Leiden – Tanger

Deel 1: Leiden – Tanger

Februari 1994

Mijn liftreis naar Marokko kenmerkt zich door slaapgebrek. Ik begon dit soort reis altijd door de eerste trein te nemen naar Antwerpen, die van zeven uur ’s ochtends. Daarna reed ik met “de Lijn” voor 10 Belgische Franken naar de snelweg waar het echte liften begon. Zo ook deze keer, ware het alleen dat ik geen slaap had gezien voor het zeven uur was. Ik geloof dat we huisdiner hadden gehad. Ik herinner me dat we rond zessen glazen Drambuie verwarmden, aanstaken, met de hand op het glas lieten doven waar door het zich aan de hand vastzoog, schudden om de alcohol lekker los te laten komen, hand eraf haalden, de damp inademden en het glas dan in één keer leegdronken. Dat doe je nou eenmaal niet elke week en zeker niet zonder een goede aanleiding als een kerstdiner in februari.

De treinreis was verder niet bijzonder, en dat is ook de bedoeling want die is instrumenteel, functioneel, niet de reis zelf. Die begint pas op de afslag langs de Antwerpse ring. Veel herinner ik me daar trouwens ook niet van, alleen dat het nooit langer dan een half uur duurde voor ik de eerste lift te pakken had. Je had daar ook een mooie lange invoegstrook, met weinig invoegend verkeer, zodat ook de mensen op de ring zelf op deze strook konden stoppen om mij op te pikken. Ik weet nog dat de eerste lift een vrachtwagen was, een Vlaming, die mij vroeg waarheen de reis ging, en ik weet ook nog dat ik mijzelf verraste door mijn antwoord: “Marokko”. Marokko licht namelijk volledig buiten het referentiekader van zowel chauffeur als lifter als je op de Belgische ring rijdt. Die wil hoogstens horen of je richting Brussel, Gent of Namen gaat. Maar Marokko was mijn doel en ik wilde het mijzelf kennelijk graag horen zeggen. Later werden we het eens over mijn afstappunt en verder is de reis met deze man kennelijk niet zo geweest dat ik het heb onthouden.

Er was een tijd dat ik me van alle auto’s de details kon herinneren. In de tijd dat ik samen met Arie de Vries door Zuid Frankrijk trok – hij heeft me het liften geleerd – konden we later in de kroeg met een glas Pastis stuk voor stuk de auto’s voor de geest te halen die ons hadden meegenomen inclusief de chauffeur, en als het een chauffeuse was meestal wel meer. Maar in dit geval is mijn volgende herinnering aan deze reis is pas weer in Bordeaux.

Ik moet aannemen dat de route ging zoals gewoonlijk, nl. van Antwerpen naar Gent, Lille, en dan òf via Arras òf via Senlis naar Parijs en zo naar Lyon, Orange, Salon-de-Provence en dan naar Aix-en-Provence, of via het Westen naar Bordeaux en verder. Er is niet zo veel keus want liften deden Arie en ik altijd via de péage-stations. Als die er niet waren (zoals in Duitsland) zijn benzinestations een goed alternatief, maar péages zijn ideaal. Je hebt soms, zoals bij Lyon, wel dertig loketten naast elkaar, alle auto’s rijden gedwongen stapvoets, je hebt enorm veel ruimte om iemand op te pikken, en je kan ongestraft op een meter van de auto’s gaan staan zodat ze je goed kunnen zien.

Want let wel, lifters die soms dagen staan te wachten op een ritje hebben dat puur aan zichzelf en aan een ernstig gebrek aan gezond verstand te wijten. Wie in een slordig kloffie met hoed, zonnebril en sigaret langs de weg ongemotiveerd een beetje met zijn duim wappert, heeft geen schijn van kans. Nee, Arie en ik zorgden altijd minimaal voor een jasje, droegen nooit zonnebril of hoed, rookten nooit in het zicht van de chauffeurs als we actief om een lift vroegen en gebruikten eigenlijk altijd duidelijk geschreven borden met de bestemming in hoofdletters.

Het bepalen van wat je op je bordje schrijft is een vak apart. Ik had bijvoorbeeld in Antwerpen kunnen gaan staan met “MAROKKO”, het einddoel, maar ook met “BERCHEM” wat de volgende afslag is. Ik zelf schreef daar altijd GENT om aan te geven dat ik toch wel minimaal ongeveer 50 km. mee wilde en dat dat richting Gent was. De discussie is dan of je niet ook al PARIJS had kunnen schrijven. Als je dan namelijk die lift krijgt zit je gebakken, maar veel mensen die wel die kant uitgaan maar niet tot aan Parijs gaan zullen je daarom wellicht laten staan. Ik heb twee keer in mijn leven HOLLAND geschreven: één keer rond Parijs terug uit Bordeaux, waarop boer Pon uit Winsum stopte in zijn Mercedes C klasse break en mij naar Hilversum bracht en me voor de deur van mijn ouders afzette, en een keer op de terugweg uit Marokko. Maar daarover later meer. Het ging er mij hier alleen om aan te geven dat keuze van de bestemming op je bordje van cruciaal belang is.

Wat ik mij herinner van Bordeaux is dat ik een vreselijk eind moest lopen om op een betere plek te komen. Ik liep, met walkman op met een van Joris Kroner geleend bandje met Public Enemy erop, over viaducten, langs industrieterreinen, in volledige eenzaamheid, in de schemering want het was al ik denk zo rond negenen ’s avonds, te zoeken naar het begin van een snelweg. Waarom precies weet ik niet meer maar het beeld is nog heel helder in mijn geheugen. Ik liep uitgebreid mee te doen met Easy-E, de lead rapper van Public Enemy, en zoals ik zo vaak meemaak als je niet hebt geslapen, en volledig alleen bent, begon ik luidkeels wartaal uit te slaan, om niet-bestaande mensen inhet voorbeeld van Public Enemy uit te schelden, en vreselijk veel lol te hebben. Het moet een bizar gezicht zijn geweest voor een onschuldige Franse voorbijganger.

Vanuit Bordeaux ging de tocht richting Biarritz. Ik heb daaraan twee herinneringen: Dat ik het cool vond om bij Biarritz te zijn, want dat heeft voor mij een connotatie van luxe, van jachten, casino’s, palmbomen etc., en het feit dat we, ik heb overigens geen idee met wie of wat voor auto, door bossen reden, en niet langs de kust, en dat ik het een prachtig dicht bos vond, donkergroen, oneindig, slechts verlicht door onze koplampen.

Ergens voor de grens met Spanje ben ik rond een uur of twaalf ’s nachts opgepikt door een rode BMW 3 serie, ik denk een Fransman, die naar Madrid moest. Dit was een geweldige treffer – ik heb vrijwel de hele rit liggen dommelen, het was ontzettend warm in de auto, hij reed vreselijk hard, en zette mij om 5 uur ’s ochtends af op een benzinestation in een buitenwijk van Madrid. Ik heb – denk ik – drie woorden met hem gewisseld.

Ik herinner me vaag dat ik daar heb staan wachten tot het benzinestation open ging, en dat daarvoor al een trucker of zo mij heeft aangeboden me naar het centrum te brengen. Hoe dan ook, ik ben toen met de metro of tram naar het zuiden van Madrid getogen om daar op de weg naar Aranjuez een liftplek te vinden. Toen begon de ellende. Ik heb – denk ik – van tien uur ’s ochtends (na de tweede nacht bijna zonder slaap) tot een uur of één ’s middags geprobeerd de Madrilenen duidelijk te maken dat ik niet op zoek was naar een taxi maar naar een lift naar het zuiden. Dit echter tevergeefs. Elke vijf minuten stopte er een taxi, mensen keken mij aan of ik sardienen stond te veilen, en ik begon mij steeds meer op te winden. Net als in Bordeaux, en nu een tandje erger, begon ik langzamerhand in het Nederlands, Frans en zelfgemaakt Spaans te raaskallen, elke auto die niet stopte na te roepen, elke auto zelfs toe te roepen voor hij mij überhaupt voorbij was, wat niet zal hebben geholpen, en uiteindelijk heb ik het maar opgegeven. De Spanjaard was in mijn ogen een volledig a-cultureel, barbaars, on-Europees en vooral bijzonder onvriendelijk iemand geworden. Ik heb de metro of tram terug genomen naar het centrum en ben op zoek gegaan naar een treinstation. Waarom weet ik niet maar ik heb nog zeer helder in mijn hoofd de stem van de elektronische omroeper in de metro of tram: “El proximo estacion: Embajadores”

Het moet rond vieren zijn geweest toen ik het station van de RENFE vond. De RENFE is een zeer indrukwekkende verbinding van Madrid met Andalusië die volgens mij is gebouwd voor de Wereldtentoonstelling in Sevilla. Ik herinner mij dat ik meteen de associatie had met Schiphol. Er was namelijk een hal voor vertrekkende reizigers, en een voor aankomende. Alles deed denken aan een vliegveld. Ik heb daar een ticket gekocht voor de trein naar Algeciras van zeven uur die avond. Ik had dus nog een uur of twee stuk te slaan.

Ik ben op zoek gegaan naar de eerste de beste kroeg want van al dat mij opwinden over Spanjaarden had ik dorst gekregen. In de buurt van stations zijn wereldwijd de beste kroegen te vinden, niet duur, en altijd gezellig. Als je tenminste tegen armoe, smakeloosheid en een gevoel van eigen risico kan. Madrid is geen uitzondering: binnen tien minuten had ik een fraaie kroeg in het oog. Binnen hingen visnetten aan het plafond met “levensechte” plastic vissen, krabben en kreeften er in en van die kurken vlotters die het doen drijven. Verder een relatief normale kroeg, rood nepleren krukken bij hoge kleine tafeltjes, bakjes met zoute amandelen en pinda’s, en twee meisjes achter de bar zonder enige bovenkleding. Ik was er door mijn toestand niet eens echt verbaasd over, het was alleen volkomen bizar. De kroeg was leeg op mij na, en noch ik noch de dames lieten op enige manier merken dat er iets vreemds was. Het was zeer Pythonesque.

Ik bestelde dus rustig een biertje en ging zitten aan één van de tafeltjes. Ik knaagde wat amandelen en voelde de heerlijke sensatie van het eerste biertje in mij. Het leven kreeg weer perspectief, mijn drift zakte iets, en ik begon zachtjes in mijzelf te grinniken. Op een goed moment, tijdens mijn tweede bier, kwam van achter de bar de eigenaar bij zijn dames staan. Ik besloot af te rekenen en vroeg hem gelijk wat dit voor een bar was. Hij begreep mijn vraag niet. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat ik niet gek was, dat het niet normaal is dat je topless bediening hebt in een normale bar, maar hij hield vol dat hij mij niet begreep, dat dit een normale kroeg was, en ik voelde mij weer helemaal volstromen met negatieve emoties. Zelfs zo erg dat op de weg terug van deze kroeg naar het RENFE station een achteloze Spanjaard die dezelfde route liep gedurende tien minuten een half dronken, verwarde Nederlander achter zich aan heeft gehad die hem tien minuten lang ononderbroken alle misdaden van Philips de Tweede en de Hertog van Alva heeft verweten in onsamenhangend en voor hem natuurlijk volstrekt onverstaanbaar Nederlands.

De bedoeling was dat ik in de acht uur durende treinreis naar het zuiden zou slapen. Het mocht niet zo zijn. De coupé bood ruimte aan acht man, en naast een Marokkaanse jongeman en mij namen zes Spaanse heren hun plek in onze coupé in. Deze heren zouden de volgende dag in militaire dienst treden. Het is traditie in Spanje dat je dan de nacht van te voren in een treincoupé je medereizigers wakker houdt met bier, wijn, gezang en uitstekende Maroc. Ik herinner me weinig van deze rit. Om acht uur de volgende ochtend, na de derde nacht niet of nauwelijks te hebben geslapen, namen we de ferry naar Tanger.

Van de boottocht is mij alleen het speciale gevoel bijgebleven dat ik had op het moment dat ik van boord stapte en mijn eerste voet zette op Afrikaanse bodem. In een flits zag ik het silhouet van het continent als het ware voor mij liggen. Ik keek naar het zuiden, de zee achter mij en voelde de uitgestrekte massa land voor mij liggen, met Egypte ver aan mijn linkerhand, en de jungle en daarachter Zuid Afrika allemaal ver achter de horizon. Ik was in Afrika en voelde dat tot in mijn botten. Ik kan dit gevoel nog steeds oproepen door terug te denken aan die eerste minuut in de haven van Tanger.

Lees hoe het mij verging in Tanger in Deel 2!