Enkele hoofdstukken van het boek met de werktitel ‘Doek’ over Berend Schuyt in Bologna.

Doek – Hoofdstuk 3 (de Stad in)

Het was begin mei. In Noord Italië betekende dat dat je wat het weer betreft nergens van op aan kon. Het hele voorjaar kon het eigenlijk elke dag regenen. Wie bij Italië altijd blauwe luchten verwachtte moest naar Napels of nog zuidelijker – met name in de Emilia-Romagna, waar Bologna ligt, en de Veneto, ofwel de streken langs de Po, zijn in deze maanden net als Nederland. Toen Berend aan het inchecken was in hotel Corona d’Oro, was een klein buitje over de stad getrokken en hierdoor had de hele stad nu een wat grauwig, vochtig aanzien. Het rook niet onplezierig en de reflecties van de straatlampen in de plassen en op de natte stenen gaf alles wel een romantische uitstraling, maar het was ook meteen wat afgekoeld en Berend merkte meteen dat hij blij was zijn zijden sjaal te hebben meegenomen. Hij haalde deze van zijn schouders, knoopte hem om zijn hals en stopte de losse einden in zijn jasje.

Vanuit zijn hotel was Berend rechtstreeks naar het Piazza Maggiore gelopen. Hij had van Chiara zo’n typische te grote papieren kaart gekregen waarop zij met haar elegante hand een kruisje had gezet bij het hotel, bij het Piazza Maggiore en bij twee restaurants die zij hem van harte kon aanbevelen. Berend vond dit alleraardigst maar was niet van plan als een toerist met zo’n kaart gezien te worden dus had snel de route in zijn hoofd geprent. Dat was heel simpel – het hotel uit naar rechts, de via Oberdan uitlopen, rechts op de via Rizzoli en bij het piazza Nettuno links.

De Via Oberdan was een smalle straat vol met winkeltjes en restaurantjes. Veel ervan waren met lelijke rolvensters afgesloten en op elke hoek stond wel een graffititekening of – dat vond Berend nog lelijker – gewoon slordig opgespoten letters, waarschijnlijk de initialen van wie dan ook vond dat dat normaal was en je dat nou eenmaal deed.

De overgang van de donkere steeg naar de open ruimte van de Via Rizzoli voelde voor Berend alsof hij vanuit dicht struikgewas met een slag van zijn kapmes een laatste palmblad voor zijn gezicht wegmaaide en een open veld, de dichtbevolkte en vruchtbare savanne inliep. Tussen de twee stenen pilaren die het einde van de steeg markeerden keek hij rechtdoor de via Calzoleria in, de ‘schoenmakersstraat’, een van de straatjes in de oude ambachtenbuurt waar Berend van plan was een lekkere maaltijd te vinden.

Hier voelde Berend weer de rijkdom van de stad. Hij liep op een prachtige brede boulevard, geplaveid met marmer, met meters brede stoepen aan weerskanten van twee enkele verkeersbanen voor auto’s. Berend zag de indrukwekkende bouwsels van de statige Via Rizzoli. Vijf verdiepingen hoog telde hij, bekleed met zuilen, met fraaie timpanen en friezen boven de ramen en met balkons die waren versierd met stenen decoraties en zuiltjes. Hij herkende de rossige buitenmuren tussen de ramen en zuilen die waren gebouwd met lichtrode of donkerroze bakstenen. Bologna stond onder andere bekend als ‘de rode stad’ wist Berend, en hier viel goed te zien waarom.

Wat Berend het meeste plezier gaf waren de door sierlijke bogen ondersteunde wandelgangen die bijna alle straten in het oude centrum van Bologna kenmerkten. De begane grond en soms ook de eerste verdieping – of de mezzanine, een soort ‘anderhalfste’ verdieping – vielen achter deze zogenaamde Portico. Dit betekende dat de onderkant van de gebouwen op straatniveau zo’n twee meter verder lag en je overal in het centrum droog kon wandelen.

Zijn nek begon een beetje pijn te doen van het omhoog kijken, maar het deerde hem niet. Hij voelde de geschiedenis onder zijn voeten en voor zijn ogen. Tegelijk rook hij de vieze uitlaatgassen van de bussen, hoorde het gesnor van Vespa’s en brommers, getoeter van FIAT-jes en taxi’s. Voor Berend voelde dat nu goed. Het kwam op hem over als een aanvulling van het heden op het verleden, die een soort continuïteit bracht, een contrapunctie tegenover de stille geschiedenis. Architectuur en kunst staan, zij zijn, zij blijven, maar zij bewegen niet, maken geen geluid. Het contrast tussen het nieuwe geluid wat weerkaatste en versterkt werd door de oude gebouwen en straten maakte alles een geheel, en maakt op die manier een nog diepere indruk op Berend.

 

Berend’s aandacht werd even getrokken door een tweetal Italiaanse dames die lachend en wuivend naar een onzichtbare vriend voorbij snorden op hun Vespa. Met name de voorste dame, met haar zonnebril op het voorhoofd, met wapperende geblondeerde haren, een strakke spijkerbroek en een witte blouse waaronder door de flauwe tegenwind haar contouren iets geaccentueerd werden trok zijn aandacht. Onwillekeurig volgde hij haar beweging van vlak voor hem naar links toen ze voorbij trok. Hij bleef staan en keek de twee scooters na tot ze in een steeg rechts verdwenen.

Even was Berend wat he gedesoriënteerd. In de weken voor zijn vertrek had hij gelezen over Bologna en zo was in zijn hoofd een soort mentale kaart van de stad ontstaan. Hij wist natuurlijk van de ‘Due Torri’, twee middeleeuwse torens, samen een van de kenmerkendste en iconische monumenten van Bologna. Maar in zijn visualisatie van Bologna stonden die op – of op zijn minst vlakbij – het Piazza Maggiore. Toch keek hij er nu rechtstreeks naar toe, in de richting waarin de twee dames waren langsgereden.

Berend besloot de torens te laten voor een andere keer en zijn geplande route te vervolgen. Hij sloeg rechtsaf richting Neptunus. De misser met de torens speelde nog door zijn hoofd. Waar hij een minuut geleden nog zeer tevreden was over zichzelf voelde hij zich nu weer een beetje een kluns, zoals hij zich wel eens voelde als een klusje niet helemaal lukte en er toch een vakman bij gehaald moest worden. Hij vroeg zich dan af hoe anderen met gemak hun oude MG konden onderhouden, zijn zij dan zo handig of hij zo extreem onbewaam? Uit onbehagen zette hij de pas er in. Het gevoel van de heerlijke vrijheid, van baas over eigen lot te zijn moest terugkomen. Berend dwong zijn gedachten een andere kant op en dacht expres vooruit, niet terug, aan de maaltijd die komen zou, de dagen die hij hier zou doorbrengen, en de rust die dat ongetwijfeld zou brengen.

 

Berends mentale discipline werkte. Hij glimlachte alweer een beetje toen hij linksaf moest, de drukke straat over, richting Piazza Maggiore. Helaas, merkte hij op, werd het hier al weer iets toeristischer. Groepjes reizigers van dezelfde oorsprong bewogen als drijvend wier in groepjes bij elkaar, en bewogen langzaam achter hun groepsleiders aan. Doorstappend op oer-Hollands tempo haalde hij al snel het eerste groepje in, verrassend genoeg bestaande uit Italianen. Dat die dus ook in eigen land toerist speelden, merkte Berend verbaasd op. Waarom ook niet? Zo’n groot land, met zo’n cultuurverschil tussen noord en zuid, daar valt genoeg te reizen en te bezichtigen zonder ooit een landsgrens over te hoeven.

“Deze weg, de Via Rizzoli, is onderdeel van de Via Emilia,” hoorde Berend de reisgids vertellen, “een door heel noord-Italië lopende Romeinse weg.” De gids was iets ouder dan twintig, schatte Berend in, en dus hoogstwaarschijnlijk een studente aan de plaatselijke universiteit. Ze had kort asblond haar, een oorbel in haar neus en een in haar wenkbrauw. Ze liep op zwarte laarzen, droeg een soort strakke grijze joggingbroek en een truitje met groene strepen. Ze deed Berend om de een of andere reden denken aan een van de latere verpleegsters van zijn vader, dat was ook zo’n soort meid, niet mooi maar ook niet echt lelijk, maar in zijn ogen niet echt vrouwelijk. Daarvoor was ze teveel zonder opsmuk, zonder sierlijkheid. Zo’n type dat geen zin heeft zich mooier voor te doen voor anderen dan ze is, zich waarschijnlijk niet eens de oksels scheerde. Voor Berend was het pijnlijk voelbaar dat ze mannen niet nodig had, en dat deed hem altijd wat ongemakkelijk voelen. Desondanks besloot Berend zijn snelheid aan te passen en op gepaste afstand mee te bewegen met de groep om zo naar har verhaal te luisteren.

Ze keek de even groep aan om de aandacht te krijgen en nam de groep mee in haar verhaal. “In het oude centrum is het wegenplan nog grotendeels zoals destijds door de Romeinen aangelegd, in een karakteristiek rasterpatroon. In de twaalfde en dertiende eeuw stonden hier meer dan honderd-tachtig verdedigingstorens, hiervan staan er vandaag de dag nog twintig, zoals die twee aan het einde van de straat.”
Ze wees naar de torens waarnaartoe Berend met zijn ogen de scootermeisjes had gevolgd. Ze zei “Deze twee torens hebben een naam: ze heten ‘Asinelli’ en ‘Garisenda'”

Berend probeerde zich de stad voor te stellen vijfhonderd jaar geleden, met meer dan honderd van dat soort torens. Dat moet een magisch gezicht zijn geweest.

De luisteraars vooraan knikten lichtjes om aan te geven dat zij het begrepen hadden, terwijl anderen stoïcijns voor zich uit bleven staren, kennelijk met hun gedachten bij heel andere zaken. Een jong stel was voornamelijk met elkaar bezig, zij met haar rechterhand in de achterzak van zijn korte broek, hij met zijn linkerarm over haar schouder, met zijn ringvinger en pink spelend met het op de schouder zichtbare bandje van haar bustier. Zij fluisterde iets intiems in zijn oor waarom hij moest lachen. Hij hield zijn hoofd schuin naar haar toe, keer naar beneden naar haar tenen, gefocusd op haar stem. Zij bewoog snel haar mond naar zijn oor en likte met haar tong zijn met metalen ringetjes versierde oorlel. Berend keek snel weg, gegeneerd door de openbare intimiteit en een beetje van slag door de onsmakelijkheid.

Een oudere heer en dame in keurige voorjaarskleding bladerden druk in hun gids terwijl de studente aan het praten was. Wellicht probeerden ze dezelfde informatie te vinden, dacht Berend, of wellicht wilden ze zien of ze die namen ook konden vinden. Of wilden ze de spreker op een vergissing betrappen en iets toevoegen, om elkaar te laten zien hoe veel zij wel niet wisten? De dame probeerde vooruit te bladeren door met haar dunne en wat bibberige vingers in de gids die haar man in zijn handen had de bladzijdes om te slaan, terwijl hij net begonnen was een aantal pagina’s terug te bladeren. Berend zag een subtiele irritatie bij de oude heer opkomen en tot zijn plezier snel weer verdwijnen, zoals dat ging bij een stel dat wellicht al vijftig jaar of meer bij elkaar was en dat ongetwijfeld al voor veel hetere vuren zou hebben gestaan.

De spreker zette zich – en daarmee de groep – in beweging en vertelde nu over iets anders. “Bologna is met name bekend om zijn portici.” zei ze luide stem en duidelijk articulerend. Het klonk een beetje verveeld, vond Berend, als een leraar die voor de zoveelste keer dezelfde les voordraagt. Dat was waarschijnlijk in haar geval net zo – dit deed ze wellicht vijf keer per dag, steeds hetzelfde liedje voor dezelfde langzaam meeschuifelende groepjes.

“De portici zijn de met fraaie bogen en pilaren ondersteunde galerijen onder de meeste gebouwen in het oude centrum. Bij elkaar is er achtendertig kilometer aan bogen door de hele oude stad. Deze zijn ontstaan als gevolg van ongebreidelde bouw en weinig controle door de overheid.”

Dit wist Berend nog wel uit zijn eerdere studie. Huizen werden gebouwd met een vloerplan dat een flink stuk van de openbare weg meenam, en door een bogengalerij werd die ruimte dan op de begane grond weer begaanbaar voor passanten. In heel Italië werd aan het eind van de twaalfde eeuw besloten dat dit niet meer mocht, maar in Bologna was het anders: daar moesten gebouwen een portico hebben, maar dan wel gebouwd op privé-grond. Dit had er toe geleid dat vrijwel het hele oude centrum van Bologna volstond met portici en je als het regende overal toch droog naar toe kon.

Doek – Hoofdstuk 4 (Eerste diner in Bologna)

Terwijl de regen buiten in pijpenstelen neerkletterde op de oude marmeren stoeptegels, bekeek Berend met een geoefend oog de menukaart. Het ergerde hem enigszins dat de gerechten zowel in het Italiaans als in het Engels stonden aangegeven en uit protest las hij alleen het Italiaans. Net als de Italianen zelf zou hij iets bestellen uit de antipasti, daarna van de primi piatti, dan een stukje vlees of vis, al of niet met contorni, en als hij plek had nog een dolce bij zijn koffie.

God, wat hebben ze toch een fantastische kijk op eten hier, dacht Berend bij zichzelf, genoeglijk zuchtend en iets dieper in zijn stoel wegzakkend met de menukaart in zijn handen. Om zich heen zaten stelletjes aan kleinere tafels langs de muren en verderop, in het midden van de zaal, stond een lange tafel gedekt voor een man of tien, die nog onbezet was. Hij zag het kaartje met ‘riservato’ staan tussen de kandelaars en de bloemstukjes. Hij dacht dat daar straks een gezellig luide Italiaanse familie zou komen zitten, of een gezelschap sobere heren met een zakelijk diner. Hij kon zich al verheugen op hun kostuums, de strakke Italiaanse snit met wat hoge broekspijpen, brede dassen en licht katoenen of summer-cool wollen broeken en jasjes. Hij nam zich voor te kijken hoe het zat met de omslag van de broek, hij vermoedde dat die er langzamerhand uit was. Wellicht dat de oudere heren dat nog wel droegen. Wat zou hij hier veel over de moderne mannenmode kunnen leren!

Voor zich stond zijn glas pinot grigio, een kurkdroge Sudtiroler. Berend proefde de kalkbodem en de bergzon in de afdronk. Hij had moeten vragen om een paar grissini, droge broodcrackers die eruitzagen als lange vingers maar hartig waren en dubbel zo lang. Dat hoorde er bij vond hij al hoewel men wat had gefronst toen hij er om vroeg. Wellicht waren ze niet gewend dat toeristen om echt Italiaanse dingen vroegen, hij zat midden in het centrum en hij was een beetje bang dat hij per ongeluk toch een wat toeristische plek had gevonden.

Hij vertrouwde doorgaans wel op zijn gevoel voor authenticiteit. Hij kon een uur rondlopen in een grote stad en uiteindelijk na lang dubben een restaurant kiezen en had het dan negen van de tien keer goed. Wellicht had een carrière als culinair recensent er in gezeten als hij daar eerder werk van had gemaakt, bedacht hij zich, niet voor de eerste keer. Het gaf hem heel even een wat verdrietig gevoel, een sensatie van gemiste kansen. Het bracht hem van stuk, zoals een sterke herinnering dat kan, die je overspoelt, die je verwart achterlaat omdat het je gevoel van plaats en tijd in de war brengt.

Om zich te herpakken liet Berend zijn oog nog eens over de kaart gaan. Hij nam zich nogmaals stellig voor te genieten van zijn tijd hier. Hij besloot de mozzarella-salade, de vitello tonnato en de carpaccio over te slaan, dat kon je in Haarlem ook bestellen en het smaakte hier waarschijnlijk niet eens zo veel beter dan daar. Nee, het moest iets worden wat de grootste kans had echt veel lekkerder te zijn. De gegrillde mosselen wellicht? Dat leek hem wel iets. Dan de pasta. Berend hinkte op twee gedachten. Nu hij eenmaal in Bologna was zou hij op een goed moment natuurlijk de tagliatelle met ragú moeten nemen, dat was zeker. Spaghetti bolognese bestond niet, dat was hem al lang geleden duidelijk geworden, maar de verse pastalinten met een vleessaus die hier al sinds eeuwen werd gemaakt bestonden wel degelijk. Toch kon hij het niet maken dat op zijn eerste avond al te bestellen, hij was per slot van rekening niet één of andere Amerikaanse toerist. Zijn oog viel op de pasta met salieboter en witte truffel. Dat was een goed alternatief. Hij besloot daarna de rest pas te bestellen, je wist immers nooit hoeveel pasta je kreeg. Hij wenkte de ober.

‘Allora’, begon Berend.

‘Yes sir, wat wilt u eten vanavond?’

Tot Berends ongenoegen antwoorde de ober in het Engels. Hij ging stug verder in het Italiaans.

Per cominciare, om te beginnen, zou ik graag de cozze grigliate bestellen.’

‘Very good sir,’ antwoordde de ober.

Het ging zo verder. Berend deed zijn bestelling, legde uit dat hij na de pasta de rest zou heroverwegen, bestelde een tweede glas pinot grigio en bedankte de ober. Hij begon zich af te vragen of de ober zelf wellicht geen Italiaan was, dat kwam wel vaker voor in restaurants in het centrum. In Amsterdam was ook bijna geen enkele horeca-medewerker Nederlands. Hoe vaak had hij niet met Letten of Brazilianen te maken gehad bij de hotelbalie als hij voor werk op reis was naar London of Milaan? Regelmatig stuitten zijn pogingen om zijn eerste uitingen in de lokale taal te doen op een Babylonische muur van onbegrip en een teleurgesteld terugvallen op de nieuwe Lingua Franca, een uitgekleed soort Engels dat men inmiddels van IJsland tot Zuid Korea sprak.

Met de bestelling achter de rug zakte Berend weer onderuit in zijn stoel met zijn witte wijn en zijn grissini onder handbereik.

Doek – Losse scene (bij Bob)

Het appartement van Bob Spiegelei was op de derde verdieping van een klassiek appartementencomplex in een tamelijk groene en chique wijk van Bologna in de buurt van de Universiteit, rondom de Via Irnerio. Platanen voor de deur, een oud hek met ornamenten, een paar wat versleten beelden in de gemeenschappelijke en dus onverzorgde tuin.

Berend stapte de openbare portiek in, liep het gangetje door en belde aan. Toen de zoemer klonk duwde hij de zware deur open, met veel glas en een vergulde dwarsbalk met slijtage op de plek waar al decennia bewoners en bezoekers tegen aan hadden geduwd.

Met een gammele lift waarvan de deur net niet sloot en die rammelde en tot stilstand kwam met een schok, twee centimeter te laag,  kwam Berend uit in een geel geschilderde gang met vier deuren. Bob’s deur stond open en er klonk vrij luide Italiaanse muziek uit de jarig zeventig, een zwoel duet met een wat oosters aandoend ritme. Berend klopte even, een beetje twijfelend vond hij zelf, en liet zichzelf binnen.

Bob’s appartement gaf de indruk dat het een deur maar een overbodige barrière vond, het liefst bleef het altijd open voor iedereen. Bob stond, zoals altijd, in de keuken. Hij maakte pasta, eigenlijk ook zoals altijd. Zijn zwarte leren jack lag over de leuning van de bank en op tafel lag smeulend in de asbak en half gerookte en kennelijk vergeten sigaret.

Zijn appartement had uitzicht op een parkje en zijn openslaande deuren stonden wagenwijd open zodat de geluiden van de stad zich mengden met die van het duet, versmeltend als de geuren van het park versmolten met de ui en knoflook uit de keuken. Het was na vijven, de lokale moeders waren aan het koken en de eerste mannen en kinderen begonnen thuis te komen.

‘Hé’, klonk het uit de keuken, ‘biertje?’. Zonder op antwoord te wachten naam Bob twee Nastro Azzuri uit de ijskast en gaf er één aan Berend zich aan zijn dagdromerij had weten los te worststelen en weer richting keuken was gelopen.

‘Proost’, zei Bob.

‘Proost’, antwoorde Berend.

Berend keek naar buiten zonder iets te zeggen. Bij Bob zijn gaf hem altijd een enorme rust, of die nou aanrommelde in de keuken, op de bank hing, koffie stond te zetten, een feestje gaf of überhaupt niet met Berend bezig was. Hij voelde geen enkele druk als hij hier was. Waar hij bij zijn vrienden thuis vaak het gevoel had leuk te moeten zijn, of diep, intens, intellectueel, of thuis bij zijn moeder waar hij steevast het gevoel had dat hij zo snel mogelijk weer weg wilde, leek het net alsof dit zíjn huis was, alsof Bob bij hém op bezoek was.

Nee, Bob woonde hier ook, mijmerde Berend verder, alsof dit hún huis was. Bob deed dat met je. Hij deed dat ongetwijfeld bij iedereen, daarom had hij altijd vriendinnen. Toch had hij niet veel vrienden – mannenvrienden. Er kwamen wel mannen langs bij Bob, ‘zakenpartners’ noemde hij ze. Schimmige figuren, met hun snorretjes en Vespa’s en te strak zittende broeken en stevige, zwarte laarzen. Ze kwamen wel eens langs als Berend er was. Dan keken ze hem altijd even heel kort aan, gooiden hun hoofd een centimeter omhoog als een soort van erkenning dat hij bestond, maar ook niets meer dan dat. Dan volgde een onbegrijpelijk gesprek met Bob, die voor iemand die al jaren hier woonde zeer gebrekkig Italiaans sprak maar kennelijk genoeg straattaal sprak om zaken te kunnen doen.

‘Wat doe je nou eigenlijk voor zaken?’ had Berend hem wel eens gevraagd.

‘Gewoon, ik importeer wat spullen uit Nederland en die verkoop ik hier’.

‘Wat voor spullen dan? Ik zie hier nooit iets! Drugs?’

‘Nee man, doe niet zo raar, wat denk je wel, dat ik een of andere crimineel ben of zo! Nee, gewoon wat dingetjes die ze hier niet zo makkelijk krijgen.’

 

WIP

 

Doek – losse scene (Berend en Eleonora)

“Wat zou jij mij kunnen bieden dan?” vroeg ze. “Ik ben jong, mooi, beroemd, en wie ben jij?”

Domweg woordeloos keek hij haar aan. Ze had natuurlijk gelijk. Wat was hij ook een enorme idioot dat hij dacht dat ze ook maar iets in hem zou zien. Dat ze hem uberhaupt zag staan was al een mirakel. En nu praat ze ook nog met hem!

Hij kreeg een warm gevoel in zijn buik. Dat gevoel wat hij nog kende uit dromen waarin je terwijl je allang de veertig was gepasseerd toch nog in de klas zat. Iedereen je aankeek omdat je iets was gevraagd door de juf maar je had geen idee wat. Die verlaten angst, die paniek voelde hij nu. Alsof hij in zijn broek had geplast, zo voelde het. Wat afschuwelijk toch dat je je als volwassen vent door een meid die nauwelijks ouder was dan een tiener kunt laten voelen als een klein kind. Dat was onzin natuurlijk, dat deed zij niet, dat deed hij zelf. Al die idiote gedachten komen uit mensen zelf, uit niet-verwerkte frustraties, nooit onder ogen geziene angsten, jeugdtrauma’s en dat zoort zaken. Wat had hij dan wel voor trauma’s? Als hij zich goed herinnerde was hij op school een graag geziene gast, hij deed aan sport, had vriendinnetjes, werd gevraagd voor feestjes, zelfs voor het schoolbestuur, en nu liep hij in Italie als succesvolle bankier die vijf talen sprak en aan toneel deed. Was hij dan niet helemaal prima? Hij begon zich daadwerkelijk een beetje boos te voelen. Wat dacht dit kind wel niet?

“Ik ben Berend” zei hij, met duidelijk een beetje irritatie in zijn stem, gesterkt door een lang gevoelde behoefte zich neer te zetten, zich te verdedigen tegen zijn eigen stemmetjes en zich af te zetten tegen zijn eigen onzekerheid. “Ik ben Berend en ik ben 52. Jij bent jong en mooi zeg je, en dat is helemaal waar. Je bent fabelachtig. Maar toen ik vijfentwintig was was ik ook knap, althans dat zeiden de mensen tegen me. Ik was populair, misschien niet zoals jij maar toch een beetje. Het enige verschil tussen ons is dus dat ik vijfentwintig jaar langer heb geleefd dan jij.”

Ze bleef staan. Ze liep niet weg! Hij ging verder.

“Over vijfentwintig jaar ben jij ook niet meer jong, en waarschijnlijk niet meer zo mooi en beroemd als nu. En wie ben jij dan? Ben je dan minder? Of heb jij dan hetzelfde te bieden als vandaag? Of misschien zelfs meer? Denk je namelijk niet dat ervaring heel wat waard is? En ik jou daarom dus heel veel te te bieden heb?”

Het moet in zijn neder-Italiaans apart hebben geklonken. Het resultaat was evenwel dat Eleonora drie seconden lang ijzig stil bleef staan, zonder een spier te bewegen, niets zei en hem enkel uit de hoogte aan keek. Daarna legde zij haar hoofd in haar nek, draaide zich op haar naaldhak honderdtachtig graden om en baande zich als een perfect model door de verbaade toeschouwers een weg op weg naar de uitgang.

‘Shit’ dacht Berend, ‘dat heb ik mooi verkloot…’

WIP

Doek – losse scene (Toneelclub)

Het had Berend enige moeite gekost om het juiste adres te vinden. Om de één of andere reden zat dit deel van de stad slecht ontworpen in elkaar. Stegen liepen niet rechtdoor maar maakten willekeurig bochten om huizen en kerkjes heen, liepen na één bocht de andere kant op en straatnamen liepen al die tijd door zodat Berend af en toe geen idee meer had waar hij was en heen moest.

Vanuit het hotel was hij met goede moed en hoofd rechtop vertrokken. Na 100 meter was hij rechtsaf de Via San Simone ingegaan, maar die liep dood. Terug, weer rechts, en later nog eens rechts het Piazza san Martino op. Dan maar via de Piazzetta Marco Biagi. Nu kwam Berend op een straat met de onheilspellende naam Via dell’Inferno. Nee, zo kwam hij ook niet hoog genoeg uit! Waar was die Via Lucrezia?

Spiekend op het blaadje in zijn zak zag hij dat er gelukkig een soort schets op stond van de straatjes in de buurt van het theater. Hij herkende de bocht die hij net genomen had en zag dat hij nu links via een klein straatje en dan weer scherp links goed uit zou moeten komen.

Verdraaid, daar was inderdaad een smal steegje, waar hij een half uur lopen geleden vanuit de andere kant in had staan kijken, zeker wetend dat hij fout zat. Zijn hoofd hing inmiddels wat lager en het zweet parelde op zijn voorhoofd, wat hij met zijn witte katoenen zakdoek depte. Zijn schoenen deden hem pijn en zijn jasje schuurde in zijn oksels, maar hij voelde ook opwinding nu hij zo dicht bij zijn doel was.

Na zestig meter de steeg door stond hij voor een golfplaten deur waar behalve een doodshoofd en wat onleesbare graffiti ook met een wilde beweging het nummer ’11’ op was gespoten. Het zag er niet uit zoals Berend zich had voorgesteld bij een theater. Wellicht was dit de dienstingang? Ging het ondanks deze lelijke achterkant toch om een barok zaaltje, en was dit de ingang van een binnenplaats waar decorstukken werden bewaard?

Berend ging de poort door en voelde meteen teleurstelling, een volledige verslagenheid. Een theater in Italie, in Bologna nota bene, kon alleen maar rond zijn, en hoog, en met balkonnetjes, met rood pluche en een krakende houten buhne. Marmer aan de muren, kroonluchters, schilderijen of zwart-witte foto’s van coryfeeen uit de jaren vijftig… In plaats daarvan zag Berend beton, graffiti, houten steigers. Hij rook riool en afval.

Aan de overzijde van de binnenplaats stond een brede, zware schuifdeur een stukje open, met oranje landbouwplastic ervoor om wind en regen buiten te houden. Door het plastic heen hoorde Berend stemmen. Hij voelde een zuchtje warmte, zag een straaltje licht. Zijn nieuwsgierigheid won het heel even van zijn verslagengheid en zijn verlangen op te geven en terug te keren naar zijn hotelkamer, naar een bekend comfort, en koos ervoor het plastic opzij te duwen en door de opening naar binnen te gaan, naar onbekend terrein. Het kind in Berend, op zoek naar een schat, nieuwsgierig naar een andere wereld, was heel even aan het stuur gaan zitten en duwde hem verder de halfverlichte ruimte in.

Berend liep richting het licht en hoorder nu duidelijk iemand Engels spreken.

“Is er nog koffie?…”

“Ja, daar achter, bij Marco”

Gestommel, geluid van kopjes of flessen die tegen elkaar rammelden.

Lopend langs een blinde muur die de stemmen nu nog voor Berend verborgen hield vond hij een opening aan zijn rechterhand waardoor hij ineens midden in een grote open ruimte leek te staan. Iemand was bezig een stoffige Senseo machine te vullen uit een plastic waterfles, een ander, waarschijnlijk Marco, stond er aandachtig naar te kijken. Twee vrouwen zaten op een bank te bladeren in wat leek op een script. Niemand sprak. Berend stond als versteend, een volle minuut lang, geen idee wat nu te doen. Doorgaan en zich voorstellen? Teruggaan?

Eén van de mannen sprak hem aan: “Hé, weet jij hoe deze stomme machine aangaat?”

“Ehh… Ja, ik kom uit Nederland”, antwoordde de verbouwereerde Berend.

Na deze cryptische opmerking keken allen hem aan, namen hem op van top tot teen.

“Kom je meespelen?”, vroeg één van de vrouwen, een pas net volwassen meisje eigenlijk, met krullende, donkere haren en een rond brilletje. Berend zag een goed gevuld postuur omhuld door een lange, fluwelen, donkerrode jurk, die haar ouwelijk en onflatteus stond en waarschijnlijk een kostuum was dat ze voor het stuk moest dragen.

“Eh, ja, als dat mag..?”, zei Berend. Het klonk zo timide en kinderlijk dat hij zich meteen weer afvroeg waar hij in hemelsnaam mee bezig was.

“Mooi!”, zei het andere meisje. Ze was lang, mager, met bleke lange haren langs een bleek, langwerpig gezicht. Ze zag er ongezond uit, onverzorgd. Jeans, wit t-shirt met de onleesbare resten van een reclametekst aan de voorkant. “Dan kan jij de rol van Marco overnemen.”

“Waarom zou hij mijn rol moeten overnemen?!” riep de man die nu inderdaad Marco bleek, duidelijk verbolgen en zichtbaar geirriteerd door de niet-werkende koffiemachine.

Berend liep naar de mannen toe bij de Senseo en zei onderweg dat hij heus niemand’s rol wilde overnemen, dat hij gewoon wilde kijken, en misschien inderdaad ook wel mee wilde spelen, maar vooral niemand in de weg zitten!

Hij zette de Senseo aan, zag dat er niets gebeurde, volgde het snoer dat verderop los lag en stopte het in de haspel die er vlak naast op de grond stond. Meteen begon de Senseo te pruttelen en juichte Macro van vreugde.

“Omdat je nooit je text kan onthouden en slecht Engels spreekt. Dit is een Engels toneelstuk en niet een Italiaanse opera!”

“Porca di Troia!” riep Marco uit, “ieke spreeke goede Engelse!”

“Grappig. Ik meen het Marco, jouw Engels is niet om aan te horen en dit is een serieus stuk. Ik kom niet in mijn rol als ik steeds moet lachen om jouw accent!”. Ze moest er zelf ook meteen weer om lachen, en gelukkig ontdooide de sfeer die rondom Berend was ontstaan. De jongedame in de rode jurk zette zich met een hand op de knie van het andere meisje af en stond een zwier op. Ze was van nature gracieus, vond Berend.  Ze wist het duidelijk van zichzelf, zoals jonge vrouwen op deze leeftijd deden wanneer ze ontdekten dat ze hiermee alles van jongemannen gedaan kon krijgen. Wee de man die deze Ariadne in haar web wilde vangen!

Ze liep bevallig met een innemende lach op Berend af, deed een demi-plié met haar handen in haar zij, en stelde zich keurig voor, als aan het hof.

“Ik ben Dorotea”, zei ze. “Welkom bij ons gezelschap.”

Berend voelde een plezierige warmte door zijn lichaam stromen. Door deze charmante verschijning en dit hartelijke welkom zag hij dwars door alle emoties van de weg hiernaartoe heen, door de teleurstelling van de eerste aanblik, en voelde hij zich thuis. Hij voelde zich welkom, en hij kon het niet laten breeduit, ongegeneerd te grijnzen.

“Nou, hoe heet je?” vroeg Dorotea

“Berend”, zei Berend.

“En waar kom je vandaan?”

“Ik kom uit Nederland”.

“Ik kom van Malta”, zei Dorotea, “en ik zal je voorstellen aan onze troep. Dit is Angela, zij komt uit Nieuw Zeeland. Dat is Marco, …” wijzend op de man bij de Senseo, “hij komt uit Rome. Die man daar is onze regisseur, Tomas. Hij is Slovaak.  Verder zijn er nog 3 maar die zijn er vanavond niet, die zie je een volgende keer wel. We zijn aan het repeteren voor een voorstelling van ‘Who’s Afraid of Virginia Woolf’ na de zomer. Ken je dat stuk?”

“Natuurlijk! Wie kent dat nou niet? Wie zoeken jullie, George of Nick?

“Ik denk dat jij te aardig bent voor George.” zei Dorotea plagend.

“Nick dan maar! Prima. En speel jij Martha?”

“Hoe raadt je het!” Dorotea draaide triomfantelijk een pirouette op de tenen van haar gympen, handen in de lucht, de jurk wijd uitplooiend.

“Je weet dat ze dus eigenlijk een frigide bitch is, Berend?”

“Houd toch op Marco, is die koffie nou al klaar?”

“Natuurlijk, darling, koffie for my love”. Marco deed eigenlijk een prima George, dacht Berend.

(WIP)

Doek – losse scene (Koffie)

Na een hele week te hebben verbleven bij Chiara in haar Corona d’Oro, zonder dat zij ooit de naam ‘Schuyt’ goed had leren uitspreken, had Berend zijn onderzoek afgerond en was zijn keuze gevallen op de wijk rond Via Toscana, een prima buurt iets buiten de ring en toch dicht bij de stad. Hij had een appartement gehuurd aan de Via Giacomo Puccini, voor drie maanden, gemeubileerd, op de eerste verdieping, waar hij inmiddels enige nachten had doorgebracht.

Hij had kennisgemaakt met de kat van de huisarts naast hem, zo’n enge Cyperse die wel kaal leek en hem altijd priemend aankeek alsof hij een enorme ansjovis was, met de duiven, eksters en kauwen die in de bomen langs de straat en in de achtertuin huisden en altijd rond vijf uur ’s ochtends op vol volume hun standpunten onderling uitwisselden. Ook had hij kennis genomen van bus 41 die van half zeven ’s ochtends tot één uur ’s nachts elk kwartier langsdenderde zodat zijn ramen rammelden en de planken van de vloer even omhoog leken te komen. Toch was het een gezellig appartement, vond Berend.

Het ritme van de Italiaanse werkdag begint thuis rond 7 uur ’s ochtends, maar verplaatst zich al snel naar de dichtstbijzijnde koffiebar voor een koffie en een pasticceria, een zoet koffiebroodje. Iets verderop in Berend’s straat bevond zich zo’n uitspanning, gerund door Aldo, de barista. Berend had dit op zijn eerste ochtend ontdekt en een bezoek aan Aldo was een gewoonte geworden.

“Goedemorgen Aldo!”

Berend liet de deur met een opgewekt gerinkel achter zich dichtvallen en liep verder de langwerpige koffiebar binnen. Hij liep langs twee tafeltjes met drie stoelen er omheen waarvan één bezet was met twee werklui in besmeurd uniform, één met een kopje espresso en de ander met een glas bier.

“Ah signore Berend, goedemorgen. Een cappuccino?”

“Ja, heel graag Aldo.”

Berend liep door naar de hoge donkerbruine bar en leunde er met zijn elleboog op terwijl hij rondkeek.

“Het is rustig vandaag”, zei hij.

“Het is woensdag vandaag”, zei Aldo. “Dan komen ze wat later. Is een rare gewoonte maar op woensdag beginnen we allemaal iets later. Wacht maar een half uurtje dat zit het hier vol.”

Aldo draaide zich om en begon aan Berend’s bestelling. Hij pakte de handle van de kop beet, draaide hem los, sloeg de oude bonen er uit, veegde hem schoon aan een doek die naast de afvalbak hing waar de oude koffie in werd opgevangen en begon de versgemalen espressobonen er in te doen. Hij stampte de koffie vakkundig aan, niet te hard en niet te licht, draaide hem weer in de machine, zette er een grote kop onder en drukte op een knop die het magische brouwproces in het werk stelde. Alles met een gemak van jarenlange ervaring, en met die lichte, bijna liefdevolle souplesse die een Italiaan zich van nature aanmeet als hij met eten of met koffie in de weer is.

“Waar woonde je nou ook weer?” vroeg Aldo.

“Op de via Puccini” zei Berend. “Aan het begin, bij de via Donizetti op de hoek”.

“Ahhh, Donizetti, Puccini, de meesters…” verzuchtte Aldo.

“Ben je liefhebber?” vroeg Berend, om zich heen kijkend, en met zijn ogen wijzend naar de posters van Eros Ramazzotti, … aan de muren.

“Ik ben Italiaan!” antwoorde Aldo, met de handen omhoog, om deze stelling die diende als antwoord kracht bij te zetten. Berend was nog niet overtuigd dat Aldo iets van opera wist maar liet het er bij zitten.

(WIP)

Doek – Hoofdstuk 2 (Hotel Corona d’Oro)

De eerste dagen zou Berend doorbrengen in een hotel. Hij had zich voorgenomen vanuit het centrum de stad te verkennen, om zich zo een beeld te vormen van de wijken, te ontdekken waar het trendy en happening was, om daarna in één van deze chique buurten een appartement te betrekken om hierin de komende drie maanden te leven als God in Italië.

Het hotel Corona d’Oro was inderdaad zo intiem, Italiaans, chic en gezellig als het er op internet had uitgezien. Een portier in livrei had zijn taxi en hem verwelkomd met een knik. Zijn tassen werden uit de taxi getild, zonder enige moeite – wat Berend met enige gène deed terugdenken aan zijn gezwoeg door het station – en op zo’n typische bagagekar gezet die je alleen in hotels ziet. De prachtige juffrouw aan de balie die beleefd Berend in het Italiaans antwoordde had hem een mooie kamer beloofd.

“Buon giorno”, had hij haar begroet, “Io sono il signore Berend Schuyt.”
“Mi scusa?”
Ze keek hem allervriendelijkst aan met een blik als naar een kind dat vol trots een lelijke tekening laat zien. Ze hield een balpen verleidelijk in haar bevallige hand en speelde een beetje met het knopje aan het uiteinde van de pen.
“Berend Schuyt,” herhaalde hij, nu langzamer en duidelijker articulerend, “ik heb hier een kamer gereserveerd.”
Hij haalde zijn paspoort tevoorschijn en legde het open voor zich neer op de balie zodat zij zijn naam duidelijk kon lezen. Haar inmiddels wat wantrouwende blik veranderde binnen de kortste keren weer in een allerhartelijkste glimlach.
“Ah, meneer Skoeit, we hebben naar uw komst uitgezien!”
“Dat is fijn” zei Berend hierop. “De naam is overigens ‘Schuyt'”, legde hij nog eens uit en keek haar verwachtingsvol aan.
“Certo” antwoordde ze, maar keek voor de zekerheid nog eens naar haar folder op haar bureau. Met een mintgroen gelakte nagel liep ze de lijst namen af tot ze bijzijn naam uitkwam.
“Skoeit” zei ze vol tevredenheid en glimlachte nog maar eens naar hem.
“Noemt uit mij alstublieft Berend, dat zal het voor u makkelijker maken het uit te spreken” zei Berend, ook met een glimlach. Hij voelde zich door haar hele uitstraling enorm welkom geheten in dit land en vond iets van zijn zucht naar dat Italiaanse Italië terug in de donkerblonde haren en prachtige ogen van deze toch wel erg fraaie jongedame. Berend zag dat ze twee zilveren kettinkjes om haar hals had hangen, éen met een kruisje en de andere met de naam ‘Chiara’.
“Uw kamer is nummer drie-vijfentwintig, op de derde verdieping.”
Ze overhandigde hem de sleutel, zo’n ouderwetse met een flinke houten klos eraan.
“Het is een prachtige kamer met uitzicht op de stad. Geniet van uw verblijf bij ons, meneer Skoeit!”

Chiara had woord gehouden. Berend stond genietend voor het open raam op de derde verdieping uit te kijken over de rode daken en de tientallen steegjes die dit deel van de stad kenmerkten.
In de taxi die hij vanaf het station had genomen had hij nog heel even twijfel gevoeld. Als je zo’n sterk gevoel hebt bij een land als Berend bij Italië had, een bijna archetypisch beeld van een cultuur, maar die werd gevoed door een leven in Nederland en verlangen naar “Italiaanse” dingen, dan was het onvermijdelijk dat dit beeld niet helemaal realistisch was.
De rit met de taxi had zijn gevoel dan ook behoorlijk op de proef gesteld. Ten eerste was de chauffeur geen Italiaan maar een Roemeen. De Lancia waarin hij reed was dat wel maar was gebouwd na de overname door Chrysler en was één en al plastic van binnen. Er zaten toeristische pamfletten in in diverse talen en de eerste paar straten waren grauw, lelijk en vies geweest. Maar na het Parco della Montagnola te hebben gepasseerd werd het al iets beter.

De Via Allessandrini afrijdend zag Berend al wat neo-classicistische bouwwerken en daarna het echte oude centrum in voelde het weer goed. Over de Via Coito, de Via Carbonara, langs de Via Altabella en dan aankomen op de Via Oberdan. Een onmogelijk smalle straat, senso unico uiteraard en alleen voor voetgangers, fietsers en taxi’s bereikbaar met een paar chique winkels en het prachtige hotel Corona d’Oro. De gouden kroon. Een 14e eeuws gebouw met de oorspronkelijke gothische muren, uit de tijd dat dit het huis was van een adellijk gezin, de familie Azzoguidiat. Het was later een osteria geweest, een soort café, had Berend gelezen, en nog later zelfs een locanda, een herberg. Eigenlijk was dit bij de buren begonnen. De ondernemer Agostino Torati kreeg in meu 1865 van d e stad een licentie om in het gebouw naast het huidige hotel een ‘Osteria met Locanda’ te beginnen. Het huidgie gebouw werd er al snel bijgetrokken en samen werd dit “Albergo Corona d’Oro”.

Het was hier dat in 1900 het nieuwjaarsfeest van de eeuw werd gorganiseerd. Die nacht waren de kamers van het Corona d’Oro gevuld met heren in smoking en prachtige dames in boas, pauweveren, tiara’s en glitterjurken, volgens de nieuwste mode van het begin van de twintigste eeuw. Carolina, de vrouw van Agostino, serveerde de beste Champagne tussen de spiegels, het fluweel en gouden decoraties van de ‘belle époque’. In de Tweede Wereldoorlog was het volledig gestript door Duitse soldaten, maar het gebouw is blijven staan, inmiddels met in renaissance-stijl afgewerkte plafonds, een Art Nouveau-lobby gevuld met orchideeen en palmen als in een exotische kas, met overal antiek en een glazen koepel die ’s zomers open kan en het geheel een unieke sfeer geeft.

Het hotel ademde rust uit, het voelde voor Berend als binnenkomen in een oase na de zweterige drukte van de stad. Berend waste zijn handen na gedane zaken in de volledig met Carrara-marmer beklede badkamer en verheugde zich op de avondwandeling over het Piazza Maggiore en het diner wat daarna zou volgen. Hij deed zijn tweed jasje aan, pakte de hotelsleutel van het schijftafeltje, deed dat in zijn zak, keek nog even de kamer rond, checkte zijn uiterlijk in de spiegel en liep tevreden de deur uit.

Doek – Hoofdstuk 1 (Aankomst in Bologna)

Een streep zonlicht viel op het dichtgetrokken rode gordijn van stug nylon, op het formica uitklapblaadje met het lege glas rode wijn en liep via de prullenbak door over de smoezelige vloer van de coupé. De wagon kwam met een schok tot stilstand, knarsend en schuddend. Het pneumatische remsysteem van de trein ontspande zich als een beer die midden in een dierentuin, omringd door geschokte ouders die de oren van hun kinderen dichthouden, een welverdiende, hoognodige, triomfantelijke wind liet. De conducteur riep door de installatie om welk station was bereikt en meldde dat de trein na ongeveer vijf minuten verder zou rijden in de richting van Florence. Enkele passagiers begonnen zich te roeren en hun spullen te verzamelen om zich naar de deuren te begeven en de trein te verlaten, om hun reis op andere wijze voort te zetten.

Berend was gisteravond om tien over zeven met twee zware koffers in de internationale slaaptrein gestapt en vanuit Amsterdam vertrokken. De reis was prachtig geweest, eerst langs oude en donkere bossen in Westfalen en Hessen, daarna zuidwaards, langs de Rijn, langs prachtige rotsige vista’s, de Lorelei, om daarna met een heerlijke avondzon zacht wiegend door het zuiden van Duitsland te glijden, met een glas Riesling, een bord aspergers en een voortreffelijke ham. Zijn gedachten waren alleen maar geweest bij wat komen ging, geen moment bij wat was geweest. De teerling was geworpen.

Hij deed één oog langzaam open en zag, knijpend, door de oogharen heen op het tafeltje de zon schitteren in het lege glas. O ja, hij had inderdaad later ook nog een glas Chianti genomen. Een 7 jaar oude, lekker donker. Langzaam ging zijn andere oog ook open, terwijl hij met zijn rechterhand een beetje zijn ogen behoedde voor het felle ochtendzonlicht. De trein was akelig stil. Had hij een conducteur gehoord? Ze waren duidelijk ergens gestopt.

Langs de deur van zijn coupé liepen inmiddels de laatste mensen de trein uit. Berend keek zoekend naar buiten, op jacht naar een herkenningspunt. Hij zag een stuk verderop een bord, kneep zijn ogen nog eens samen om tegen het ochtendlicht in te zien wat er stond, als een padvinder die een vogel moet identificeren om zijn volgende badge te verdienen. BOLOGNA CENTRALE. Zijn hart schoot in zijn keel en er ontviel hem een godslasterende kreet. Hij moest er nu uit! Dit was zijn stop!

Hij schoot overeind, miste met zijn voorhoofd net de rand van het opklaptafelje en voorkwam net dat het lege wijnglas door de coupé vloog. Hij duwde de fleece deken van zich af die, doordat deze statisch was geworden door het draaien tijdens de nacht, halsstarrig, als een irritant nichtje aan zijn benen bleef plakken.

Het duurde even voor hij zijn vrijheid volledig had teruggekregen en stond op, licht duizelig van de wijn, door het snelle opstaan en door de schrik die er stevig in zat. Hij greep zijn overnight-bag en propte zijn boek, krant, zonnebril en tijdschrift er in, bewust dat hij de voorpagina van het tijdschrift hierbij scheurde. De tas half-dicht ritsend keek hij om zich heen en lokaliseerde zijn koffers. Deze had hij gisteravond joviaal en zich sterk en oppermachtig voelend in twee huppen op de nu toch wel erg hoog liggende bagagerekken geworpen. Het kostte hem nu aanzienlijk meer moeite deze naar beneden te krijgen zonder zich te bezeren of ze klakkeloos op de grond van de coupé te laten donderen.

Met in elke hand een koffer en zijn tas om de nek wrong hij zich door de schuifdeur van de coupé en schuifelde, beladen als een lastkameel, brak als student na een avond feesten op de sociëteit en zwaar geïrriteerd door de stress, zachtjes binnensmonds vloekend en alle Italianen, spoormedewerkers, toeristen en iedereen die hem voor de voeten liep uitscheldend de trein uit, het trapje af en het perron van Bologna Centrale op.

Terwijl Berend hijgend om zich heen keek om de uitgang van het perron te zoeken, floot de conducteur het sein alles veilig, sloten de deuren van de trein zich en zette de Internationale Slaaptrein 6270 zich puffend en kreunend, als een oude en onwillige lastezel, langzaam in beweging richting Florence.