Doek – Hoofdstuk 2 (Hotel Corona d’Oro)

De eerste dagen zou Berend doorbrengen in een hotel. Hij had zich voorgenomen vanuit het centrum de stad te verkennen, om zich zo een beeld te vormen van de wijken, te ontdekken waar het trendy en happening was, om daarna in één van deze chique buurten een appartement te betrekken om hierin de komende drie maanden te leven als God in Italië.

Het hotel Corona d’Oro was inderdaad zo intiem, Italiaans, chic en gezellig als het er op internet had uitgezien. Een portier in livrei had zijn taxi en hem verwelkomd met een knik. Zijn tassen werden uit de taxi getild, zonder enige moeite – wat Berend met enige gène deed terugdenken aan zijn gezwoeg door het station – en op zo’n typische bagagekar gezet die je alleen in hotels ziet. De prachtige juffrouw aan de balie die beleefd Berend in het Italiaans antwoordde had hem een mooie kamer beloofd.

“Buon giorno”, had hij haar begroet, “Io sono il signore Berend Schuyt.”
“Mi scusa?”
Ze keek hem allervriendelijkst aan met een blik als naar een kind dat vol trots een lelijke tekening laat zien. Ze hield een balpen verleidelijk in haar bevallige hand en speelde een beetje met het knopje aan het uiteinde van de pen.
“Berend Schuyt,” herhaalde hij, nu langzamer en duidelijker articulerend, “ik heb hier een kamer gereserveerd.”
Hij haalde zijn paspoort tevoorschijn en legde het open voor zich neer op de balie zodat zij zijn naam duidelijk kon lezen. Haar inmiddels wat wantrouwende blik veranderde binnen de kortste keren weer in een allerhartelijkste glimlach.
“Ah, meneer Skoeit, we hebben naar uw komst uitgezien!”
“Dat is fijn” zei Berend hierop. “De naam is overigens ‘Schuyt'”, legde hij nog eens uit en keek haar verwachtingsvol aan.
“Certo” antwoordde ze, maar keek voor de zekerheid nog eens naar haar folder op haar bureau. Met een mintgroen gelakte nagel liep ze de lijst namen af tot ze bijzijn naam uitkwam.
“Skoeit” zei ze vol tevredenheid en glimlachte nog maar eens naar hem.
“Noemt uit mij alstublieft Berend, dat zal het voor u makkelijker maken het uit te spreken” zei Berend, ook met een glimlach. Hij voelde zich door haar hele uitstraling enorm welkom geheten in dit land en vond iets van zijn zucht naar dat Italiaanse Italië terug in de donkerblonde haren en prachtige ogen van deze toch wel erg fraaie jongedame. Berend zag dat ze twee zilveren kettinkjes om haar hals had hangen, éen met een kruisje en de andere met de naam ‘Chiara’.
“Uw kamer is nummer drie-vijfentwintig, op de derde verdieping.”
Ze overhandigde hem de sleutel, zo’n ouderwetse met een flinke houten klos eraan.
“Het is een prachtige kamer met uitzicht op de stad. Geniet van uw verblijf bij ons, meneer Skoeit!”

Chiara had woord gehouden. Berend stond genietend voor het open raam op de derde verdieping uit te kijken over de rode daken en de tientallen steegjes die dit deel van de stad kenmerkten.
In de taxi die hij vanaf het station had genomen had hij nog heel even twijfel gevoeld. Als je zo’n sterk gevoel hebt bij een land als Berend bij Italië had, een bijna archetypisch beeld van een cultuur, maar die werd gevoed door een leven in Nederland en verlangen naar “Italiaanse” dingen, dan was het onvermijdelijk dat dit beeld niet helemaal realistisch was.
De rit met de taxi had zijn gevoel dan ook behoorlijk op de proef gesteld. Ten eerste was de chauffeur geen Italiaan maar een Roemeen. De Lancia waarin hij reed was dat wel maar was gebouwd na de overname door Chrysler en was één en al plastic van binnen. Er zaten toeristische pamfletten in in diverse talen en de eerste paar straten waren grauw, lelijk en vies geweest. Maar na het Parco della Montagnola te hebben gepasseerd werd het al iets beter.

De Via Allessandrini afrijdend zag Berend al wat neo-classicistische bouwwerken en daarna het echte oude centrum in voelde het weer goed. Over de Via Coito, de Via Carbonara, langs de Via Altabella en dan aankomen op de Via Oberdan. Een onmogelijk smalle straat, senso unico uiteraard en alleen voor voetgangers, fietsers en taxi’s bereikbaar met een paar chique winkels en het prachtige hotel Corona d’Oro. De gouden kroon. Een 14e eeuws gebouw met de oorspronkelijke gothische muren, uit de tijd dat dit het huis was van een adellijk gezin, de familie Azzoguidiat. Het was later een osteria geweest, een soort café, had Berend gelezen, en nog later zelfs een locanda, een herberg. Eigenlijk was dit bij de buren begonnen. De ondernemer Agostino Torati kreeg in meu 1865 van d e stad een licentie om in het gebouw naast het huidige hotel een ‘Osteria met Locanda’ te beginnen. Het huidgie gebouw werd er al snel bijgetrokken en samen werd dit “Albergo Corona d’Oro”.

Het was hier dat in 1900 het nieuwjaarsfeest van de eeuw werd gorganiseerd. Die nacht waren de kamers van het Corona d’Oro gevuld met heren in smoking en prachtige dames in boas, pauweveren, tiara’s en glitterjurken, volgens de nieuwste mode van het begin van de twintigste eeuw. Carolina, de vrouw van Agostino, serveerde de beste Champagne tussen de spiegels, het fluweel en gouden decoraties van de ‘belle époque’. In de Tweede Wereldoorlog was het volledig gestript door Duitse soldaten, maar het gebouw is blijven staan, inmiddels met in renaissance-stijl afgewerkte plafonds, een Art Nouveau-lobby gevuld met orchideeen en palmen als in een exotische kas, met overal antiek en een glazen koepel die ’s zomers open kan en het geheel een unieke sfeer geeft.

Het hotel ademde rust uit, het voelde voor Berend als binnenkomen in een oase na de zweterige drukte van de stad. Berend waste zijn handen na gedane zaken in de volledig met Carrara-marmer beklede badkamer en verheugde zich op de avondwandeling over het Piazza Maggiore en het diner wat daarna zou volgen. Hij deed zijn tweed jasje aan, pakte de hotelsleutel van het schijftafeltje, deed dat in zijn zak, keek nog even de kamer rond, checkte zijn uiterlijk in de spiegel en liep tevreden de deur uit.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *