Doek – Hoofdstuk 3 (de Stad in)

Het was begin mei. In Noord Italië betekende dat dat je wat het weer betreft nergens van op aan kon. Het hele voorjaar kon het eigenlijk elke dag regenen. Wie bij Italië altijd blauwe luchten verwachtte moest naar Napels of nog zuidelijker – met name in de Emilia-Romagna, waar Bologna ligt, en de Veneto, ofwel de streken langs de Po, zijn in deze maanden net als Nederland. Toen Berend aan het inchecken was in hotel Corona d’Oro, was een klein buitje over de stad getrokken en hierdoor had de hele stad nu een wat grauwig, vochtig aanzien. Het rook niet onplezierig en de reflecties van de straatlampen in de plassen en op de natte stenen gaf alles wel een romantische uitstraling, maar het was ook meteen wat afgekoeld en Berend merkte meteen dat hij blij was zijn zijden sjaal te hebben meegenomen. Hij haalde deze van zijn schouders, knoopte hem om zijn hals en stopte de losse einden in zijn jasje.

Vanuit zijn hotel was Berend rechtstreeks naar het Piazza Maggiore gelopen. Hij had van Chiara zo’n typische te grote papieren kaart gekregen waarop zij met haar elegante hand een kruisje had gezet bij het hotel, bij het Piazza Maggiore en bij twee restaurants die zij hem van harte kon aanbevelen. Berend vond dit alleraardigst maar was niet van plan als een toerist met zo’n kaart gezien te worden dus had snel de route in zijn hoofd geprent. Dat was heel simpel – het hotel uit naar rechts, de via Oberdan uitlopen, rechts op de via Rizzoli en bij het piazza Nettuno links.

De Via Oberdan was een smalle straat vol met winkeltjes en restaurantjes. Veel ervan waren met lelijke rolvensters afgesloten en op elke hoek stond wel een graffititekening of – dat vond Berend nog lelijker – gewoon slordig opgespoten letters, waarschijnlijk de initialen van wie dan ook vond dat dat normaal was en je dat nou eenmaal deed.

De overgang van de donkere steeg naar de open ruimte van de Via Rizzoli voelde voor Berend alsof hij vanuit dicht struikgewas met een slag van zijn kapmes een laatste palmblad voor zijn gezicht wegmaaide en een open veld, de dichtbevolkte en vruchtbare savanne inliep. Tussen de twee stenen pilaren die het einde van de steeg markeerden keek hij rechtdoor de via Calzoleria in, de ‘schoenmakersstraat’, een van de straatjes in de oude ambachtenbuurt waar Berend van plan was een lekkere maaltijd te vinden.

Hier voelde Berend weer de rijkdom van de stad. Hij liep op een prachtige brede boulevard, geplaveid met marmer, met meters brede stoepen aan weerskanten van twee enkele verkeersbanen voor auto’s. Berend zag de indrukwekkende bouwsels van de statige Via Rizzoli. Vijf verdiepingen hoog telde hij, bekleed met zuilen, met fraaie timpanen en friezen boven de ramen en met balkons die waren versierd met stenen decoraties en zuiltjes. Hij herkende de rossige buitenmuren tussen de ramen en zuilen die waren gebouwd met lichtrode of donkerroze bakstenen. Bologna stond onder andere bekend als ‘de rode stad’ wist Berend, en hier viel goed te zien waarom.

Wat Berend het meeste plezier gaf waren de door sierlijke bogen ondersteunde wandelgangen die bijna alle straten in het oude centrum van Bologna kenmerkten. De begane grond en soms ook de eerste verdieping – of de mezzanine, een soort ‘anderhalfste’ verdieping – vielen achter deze zogenaamde Portico. Dit betekende dat de onderkant van de gebouwen op straatniveau zo’n twee meter verder lag en je overal in het centrum droog kon wandelen.

Zijn nek begon een beetje pijn te doen van het omhoog kijken, maar het deerde hem niet. Hij voelde de geschiedenis onder zijn voeten en voor zijn ogen. Tegelijk rook hij de vieze uitlaatgassen van de bussen, hoorde het gesnor van Vespa’s en brommers, getoeter van FIAT-jes en taxi’s. Voor Berend voelde dat nu goed. Het kwam op hem over als een aanvulling van het heden op het verleden, die een soort continuïteit bracht, een contrapunctie tegenover de stille geschiedenis. Architectuur en kunst staan, zij zijn, zij blijven, maar zij bewegen niet, maken geen geluid. Het contrast tussen het nieuwe geluid wat weerkaatste en versterkt werd door de oude gebouwen en straten maakte alles een geheel, en maakt op die manier een nog diepere indruk op Berend.

 

Berend’s aandacht werd even getrokken door een tweetal Italiaanse dames die lachend en wuivend naar een onzichtbare vriend voorbij snorden op hun Vespa. Met name de voorste dame, met haar zonnebril op het voorhoofd, met wapperende geblondeerde haren, een strakke spijkerbroek en een witte blouse waaronder door de flauwe tegenwind haar contouren iets geaccentueerd werden trok zijn aandacht. Onwillekeurig volgde hij haar beweging van vlak voor hem naar links toen ze voorbij trok. Hij bleef staan en keek de twee scooters na tot ze in een steeg rechts verdwenen.

Even was Berend wat he gedesoriënteerd. In de weken voor zijn vertrek had hij gelezen over Bologna en zo was in zijn hoofd een soort mentale kaart van de stad ontstaan. Hij wist natuurlijk van de ‘Due Torri’, twee middeleeuwse torens, samen een van de kenmerkendste en iconische monumenten van Bologna. Maar in zijn visualisatie van Bologna stonden die op – of op zijn minst vlakbij – het Piazza Maggiore. Toch keek hij er nu rechtstreeks naar toe, in de richting waarin de twee dames waren langsgereden.

Berend besloot de torens te laten voor een andere keer en zijn geplande route te vervolgen. Hij sloeg rechtsaf richting Neptunus. De misser met de torens speelde nog door zijn hoofd. Waar hij een minuut geleden nog zeer tevreden was over zichzelf voelde hij zich nu weer een beetje een kluns, zoals hij zich wel eens voelde als een klusje niet helemaal lukte en er toch een vakman bij gehaald moest worden. Hij vroeg zich dan af hoe anderen met gemak hun oude MG konden onderhouden, zijn zij dan zo handig of hij zo extreem onbewaam? Uit onbehagen zette hij de pas er in. Het gevoel van de heerlijke vrijheid, van baas over eigen lot te zijn moest terugkomen. Berend dwong zijn gedachten een andere kant op en dacht expres vooruit, niet terug, aan de maaltijd die komen zou, de dagen die hij hier zou doorbrengen, en de rust die dat ongetwijfeld zou brengen.

 

Berends mentale discipline werkte. Hij glimlachte alweer een beetje toen hij linksaf moest, de drukke straat over, richting Piazza Maggiore. Helaas, merkte hij op, werd het hier al weer iets toeristischer. Groepjes reizigers van dezelfde oorsprong bewogen als drijvend wier in groepjes bij elkaar, en bewogen langzaam achter hun groepsleiders aan. Doorstappend op oer-Hollands tempo haalde hij al snel het eerste groepje in, verrassend genoeg bestaande uit Italianen. Dat die dus ook in eigen land toerist speelden, merkte Berend verbaasd op. Waarom ook niet? Zo’n groot land, met zo’n cultuurverschil tussen noord en zuid, daar valt genoeg te reizen en te bezichtigen zonder ooit een landsgrens over te hoeven.

“Deze weg, de Via Rizzoli, is onderdeel van de Via Emilia,” hoorde Berend de reisgids vertellen, “een door heel noord-Italië lopende Romeinse weg.” De gids was iets ouder dan twintig, schatte Berend in, en dus hoogstwaarschijnlijk een studente aan de plaatselijke universiteit. Ze had kort asblond haar, een oorbel in haar neus en een in haar wenkbrauw. Ze liep op zwarte laarzen, droeg een soort strakke grijze joggingbroek en een truitje met groene strepen. Ze deed Berend om de een of andere reden denken aan een van de latere verpleegsters van zijn vader, dat was ook zo’n soort meid, niet mooi maar ook niet echt lelijk, maar in zijn ogen niet echt vrouwelijk. Daarvoor was ze teveel zonder opsmuk, zonder sierlijkheid. Zo’n type dat geen zin heeft zich mooier voor te doen voor anderen dan ze is, zich waarschijnlijk niet eens de oksels scheerde. Voor Berend was het pijnlijk voelbaar dat ze mannen niet nodig had, en dat deed hem altijd wat ongemakkelijk voelen. Desondanks besloot Berend zijn snelheid aan te passen en op gepaste afstand mee te bewegen met de groep om zo naar har verhaal te luisteren.

Ze keek de even groep aan om de aandacht te krijgen en nam de groep mee in haar verhaal. “In het oude centrum is het wegenplan nog grotendeels zoals destijds door de Romeinen aangelegd, in een karakteristiek rasterpatroon. In de twaalfde en dertiende eeuw stonden hier meer dan honderd-tachtig verdedigingstorens, hiervan staan er vandaag de dag nog twintig, zoals die twee aan het einde van de straat.”
Ze wees naar de torens waarnaartoe Berend met zijn ogen de scootermeisjes had gevolgd. Ze zei “Deze twee torens hebben een naam: ze heten ‘Asinelli’ en ‘Garisenda'”

Berend probeerde zich de stad voor te stellen vijfhonderd jaar geleden, met meer dan honderd van dat soort torens. Dat moet een magisch gezicht zijn geweest.

De luisteraars vooraan knikten lichtjes om aan te geven dat zij het begrepen hadden, terwijl anderen stoïcijns voor zich uit bleven staren, kennelijk met hun gedachten bij heel andere zaken. Een jong stel was voornamelijk met elkaar bezig, zij met haar rechterhand in de achterzak van zijn korte broek, hij met zijn linkerarm over haar schouder, met zijn ringvinger en pink spelend met het op de schouder zichtbare bandje van haar bustier. Zij fluisterde iets intiems in zijn oor waarom hij moest lachen. Hij hield zijn hoofd schuin naar haar toe, keer naar beneden naar haar tenen, gefocusd op haar stem. Zij bewoog snel haar mond naar zijn oor en likte met haar tong zijn met metalen ringetjes versierde oorlel. Berend keek snel weg, gegeneerd door de openbare intimiteit en een beetje van slag door de onsmakelijkheid.

Een oudere heer en dame in keurige voorjaarskleding bladerden druk in hun gids terwijl de studente aan het praten was. Wellicht probeerden ze dezelfde informatie te vinden, dacht Berend, of wellicht wilden ze zien of ze die namen ook konden vinden. Of wilden ze de spreker op een vergissing betrappen en iets toevoegen, om elkaar te laten zien hoe veel zij wel niet wisten? De dame probeerde vooruit te bladeren door met haar dunne en wat bibberige vingers in de gids die haar man in zijn handen had de bladzijdes om te slaan, terwijl hij net begonnen was een aantal pagina’s terug te bladeren. Berend zag een subtiele irritatie bij de oude heer opkomen en tot zijn plezier snel weer verdwijnen, zoals dat ging bij een stel dat wellicht al vijftig jaar of meer bij elkaar was en dat ongetwijfeld al voor veel hetere vuren zou hebben gestaan.

De spreker zette zich – en daarmee de groep – in beweging en vertelde nu over iets anders. “Bologna is met name bekend om zijn portici.” zei ze luide stem en duidelijk articulerend. Het klonk een beetje verveeld, vond Berend, als een leraar die voor de zoveelste keer dezelfde les voordraagt. Dat was waarschijnlijk in haar geval net zo – dit deed ze wellicht vijf keer per dag, steeds hetzelfde liedje voor dezelfde langzaam meeschuifelende groepjes.

“De portici zijn de met fraaie bogen en pilaren ondersteunde galerijen onder de meeste gebouwen in het oude centrum. Bij elkaar is er achtendertig kilometer aan bogen door de hele oude stad. Deze zijn ontstaan als gevolg van ongebreidelde bouw en weinig controle door de overheid.”

Dit wist Berend nog wel uit zijn eerdere studie. Huizen werden gebouwd met een vloerplan dat een flink stuk van de openbare weg meenam, en door een bogengalerij werd die ruimte dan op de begane grond weer begaanbaar voor passanten. In heel Italië werd aan het eind van de twaalfde eeuw besloten dat dit niet meer mocht, maar in Bologna was het anders: daar moesten gebouwen een portico hebben, maar dan wel gebouwd op privé-grond. Dit had er toe geleid dat vrijwel het hele oude centrum van Bologna volstond met portici en je als het regende overal toch droog naar toe kon.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *